201706180/1/A3.
Datum uitspraak: 2 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 juni 2017 in zaak nr. 16/5754 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2015 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring voor een woning afgewezen.
Bij besluit van 29 juli 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 juni 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. K.Y. Ramdhan, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Brandenburg, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] woont samen met zijn moeder en stiefvader en gaat vier dagen per week naar de dagbesteding. [appellant] staat vanaf maart 2008 onder psychiatrische behandeling bij de GGZ en is bekend met schizofrenie van het gedesorganiseerde type en een obsessieve-compulsieve stoornis met gering inzicht, psychoses en verminderde concentraties en angsten. Hij heeft een urgentieverklaring aangevraagd om medische redenen. Deze urgentieverklaring is afgewezen omdat volgens het college zelfstandig wonen, gezien de beperkingen van [appellant], niet mogelijk wordt geacht. Het besluit waarbij deze afwijzing is gehandhaafd, is door de rechtbank bij uitspraak van 6 april 2016 vernietigd, omdat uit het GGD-advies dat aan de besluitvorming ten grondslag lag niet duidelijk werd hoe de GGD-arts de medische informatie van de GGZ waardeert.
Hierna heeft het college een tweetal aanvullende adviezen aan de GGD-arts gevraagd en heeft het op basis daarvan geconcludeerd dat de psychiatrische aandoening ernstig is maar een levensontwrichtende situatie als bedoeld in het beleid zich niet voordoet. Daarnaast acht het college nog steeds twijfelachtig of [appellant] in staat is zelfstandig te wonen.
De aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de urgentieverklaring heeft mogen weigeren. Hiertoe heeft zij overwogen dat de opdracht van het college na de vernietiging niet beperkt was tot alleen een oordeel over de zelfredzaamheid van [appellant]. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het college het standpunt heeft mogen innemen dat [appellant] niet in aanmerking komt voor urgentie omdat dit niet is bedoeld voor situaties waarin een andere woning wenselijk is maar voor gevallen waarin een andere woning noodzakelijk is. Het college heeft volgens de rechtbank mogen overwegen dat dit bij [appellant] niet noodzakelijk is nu hij ondanks zijn woonsituatie een stijgende lijn vertoont in zijn ontwikkeling en zijn stoornis niet wordt verergerd door de woonsituatie.
Het hoger beroep
3. [appellant] stelt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college een volledige heroverweging mocht maken in het nieuw te nemen besluit. Volgens [appellant] had het college zich bij de besluitvorming moeten beperken tot de vraag of hij zelfredzaam was en stond de medische urgentie voor een woning al vast. Daarnaast stelt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college een andere woning niet noodzakelijk heeft mogen achten. Volgens [appellant] had het college eerst nader onderzoek moeten doen naar de thuissituatie. Dan zou blijken dat de situatie tussen zijn stiefvader en hem zo gespannen is dat samenwonen vrijwel niet meer mogelijk is.
Relevante regelgeving
4. In artikel 2.6.8. van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 (hierna: de Huisvestingsverordening) staat:
1. Een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen van de in artikel 2.6.5., eerste en tweede lid, genoemde omstandigheden voordoet en de aanvrager tot tenminste één van de volgende urgentiecategorieën behoort:
a. woningzoekenden die in een acute noodsituatie verkeren;
b. woningzoekenden die op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte nodig hebben en niet tot de in artikel 2.6.7 bedoelde urgentiecategorieën behoren.
In de Beleidsregels voor regionale urgenties staat:
3.3.2.1. Om in aanmerking te kunnen komen voor een urgentieverklaring om medische en/of sociale redenen zoals bedoeld in artikel 2.6.8 lid 1 aanhef en onder b van de verordening, moet in ieder geval aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
1. Er is op grond van medische en/of sociale omstandigheden sprake van een levensontwrichtende woonsituatie die alleen opgelost kan worden met (andere) zelfstandige huisvesting; van levensontwrichting is sprake wanneer de aanvrager (of een van de leden van het huishouden), in samenhang met ernstige woonproblemen, niet meer in staat is zelfstandig te functioneren. Een zelfstandige woning is in dat geval (een substantieel deel van) de oplossing;
2. De aanvrager dient zelf zijn levensontwrichtende woonsituatie aan te tonen en te zorgen voor bewijsmateriaal. Tot levensontwrichtende woonsituaties worden gerekend:
I. ernstige medische redenen;
II. dakloosheid met de zorg voor minderjarige kinderen;
III. geweld of bedreiging.
[…]
4. De aanvrager is in staat om zelfstandig te kunnen wonen.
3.3.2.2. Ernstige medische redenen. Onder medische redenen waarom iemand dringend woonruimte nodig heeft wordt een woonsituatie verstaan die om medische redenen levensontwrichtend is voor één of meer leden van het huishouden. Het huishouden is niet in staat het dringende woonprobleem door ernstige medische redenen zelf op te lossen.
In ieder geval wordt geen urgentieverklaring verleend:
[…]
- als de belanghebbende deze aanvraagt vanwege een lichamelijke aandoening en/of een psychische stoornis tenzij kan worden aangetoond dat de betreffende aandoening en/of stoornis chronisch is en overwegend wordt veroorzaakt door de woonsituatie, dan wel dat de behandeling van de aandoening/stoornis in hoge mate ongunstig wordt beïnvloed door de woonsituatie. Dat laatste moet blijken uit een schrijven van professionele medische, psychiatrische en/of sociale hulpverleners, waarin de betreffende aandoening of stoornis wordt benoemd, die een relatie heeft met het woonprobleem van betrokkene.
Het oordeel van de Afdeling
5. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in de opdracht aan het college van de uitspraak van de rechtbank van 6 april 2016 geen beperking kan worden gelezen in de uit te voeren beoordeling. De gronden die daarvoor in de uitspraak zijn weergegeven zijn juist. Het college is niet verplicht alle gronden voor afwijzing van de aanvraag in het besluit op te nemen indien het één van de gronden aanwezig acht, zoals in dit geval is gebeurd.
6. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat het college het verzoek om urgentie van [appellant] heeft mogen afwijzen. De rechtbank heeft daarbij terecht onder verwijzing naar rechtspraak van de Afdeling overwogen dat een bestuursorgaan, indien door een arts in zijn hoedanigheid van medisch deskundige aan een bestuursorgaan een medisch advies is uitgebracht, dit advies mag betrekken bij zijn beoordeling van de aanvraag, mits het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld. In het advies van de GGD-arts van 30 juni 2016 staat dat met behandeling en ondersteuning de afgelopen jaren een redelijk stabiele situatie is bereikt. [appellant] staat onder bewind en wordt volgens de behandelsector met intensieve begeleiding en aansturing in staat geacht zelfstandig te wonen. In het aanvullende advies van de GGD-arts van 2 mei 2017 staat hierover dat het verschil in benadering van de GGZ-instellingen met eerder beleid over zelfstandig wonen kan worden verklaard door de nieuwe zorgvormen die zijn ontwikkeld onder invloed van bezuinigingen waarbij intensievere vormen van begeleiding in de thuissituatie nu mogelijk zijn. De GGD-arts heeft gesteld dat een medische urgentie desondanks niet aan de orde is nu zich geen levensontwrichtende situatie voordoet die voorrang op andere woningzoekenden rechtvaardigt. Hierbij heeft de arts belang toegekend aan het feit dat de thuissituatie van [appellant] al vele jaren bestaat en hij desondanks vorderingen heeft gemaakt terwijl hij ook ondersteuning krijgt van familie. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen grond aanwezig is voor het oordeel dat het college deze adviezen niet aan de besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Niet valt in te zien wat een onderzoek naar de thuissituatie in dit geval aan informatie had kunnen toevoegen, nu het college de gespannen thuissituatie in de besluitvorming heeft betrokken.
Het college heeft voorts toegelicht dat de hardheidsclausule alleen wordt toegepast in gevallen waarin het niet toekennen van urgentie leidt tot een schrijnende situatie. Indien een andere voorziening dan een zelfstandige woning voorhanden is dan dient daarvan gebruik te worden gemaakt. Alleenstaanden zonder kinderen komen vrijwel niet in aanmerking voor een zelfstandige woning omdat zij worden geacht gebruik te maken van de kamermarkt of andere woonvormen. De Afdeling acht dit beleid niet onredelijk. In dit geval heeft het college hierover overwogen dat [appellant] altijd afhankelijk zal zijn van zeer intensieve begeleiding om zich in een zelfstandige woning te kunnen handhaven. Het college acht om die reden andere woonvormen voorliggend omdat de daarbij betrokken instelling dan een deel van de verantwoordelijkheid overneemt. Het college wijst hierbij op de mogelijkheid voor aanmelding in een traject voor zelfstandig wonen. De Afdeling is van oordeel dat het college onder deze omstandigheden van toepassing van de hardheidsclausule heeft kunnen afzien.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Daalder w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2018
317.