201609736/3/R6.
Datum uitspraak: 2 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Chaam, gemeente Alphen-Chaam, en anderen,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen-Chaam,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2908, heeft de Afdeling het college opgedragen de motivering te herstellen van het besluit van 15 november 2016, kenmerk Z14.00269, waarbij het college een omgevingsvergunning heeft verleend voor de bouw van een gebouw met 43 appartementen, winkelruimte en een ondergrondse parkeergarage aan de Dorpsstraat 41 en omgeving in Chaam. De tussenuitspraak is aangehecht. Het college heeft een nadere motivering van het besluit gegeven.
[appellante] en anderen hebben daarover hun zienswijze naar voren gebracht.
Het college, [appellante] en anderen en [partij A] en [partij B] (hierna in enkelvoud: [partij]) hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 maart 2018, waar zijn verschenen:
- [appellante] en anderen, vertegenwoordigd door mr. M.P. Wolf, advocaat te Breda, [gemachtigden],
- het college, vertegenwoordigd door M.T. Korst en T.H.J.M. de Rijk, werkzaam bij AGEL adviseurs.
Tevens is ter zitting gehoord [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigden].
Overwegingen
1. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling het college opgedragen het in die uitspraak geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De Afdeling heeft daartoe overwogen dat het college alsnog toereikend zal moeten motiveren waarom het de wijzigingen van de aanvraag van ondergeschikte aard vindt. Hiertoe zal het college aan de hand van de relevante bouwtekeningen inzichtelijk moeten maken hoe de aanvraag op 11 maart 2016 en 13 mei 2016 is gewijzigd en wat daarvan de gevolgen zijn geweest voor de situering en de afmetingen van het bouwwerk.
2. Uit de tussenuitspraak volgt dat het besteden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht is vastgesteld. Hierna zal beoordeeld worden of de nadere motivering van het college aanleiding geeft de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Dit is het geval als het college alsnog toereikend heeft gemotiveerd dat de wijzigingen van de aanvraag van ondergeschikte aard zijn.
3. Het college stelt in zijn nadere motivering van het besluit dat aan de hand van de relevante bouwtekeningen de oppervlakte en de inhoud van het bouwwerk in de aanvraag zijn vergeleken met die in de omgevingsvergunning. Dit is uitgewerkt in het rapport van AGEL adviseurs van 3 november 2017, dat uitgaat van de binnenwerkse afmetingen van het bouwwerk. Volgens het college zijn de oppervlakte en inhoud van de bebouwing door de wijzigingen van de aanvraag niet vergroot, maar juist iets verkleind. Het college blijft daarom bij het standpunt dat de wijziging van het bouwplan van ondergeschikte aard is.
Naar aanleiding van de zienswijze van [appellante] en anderen heeft het college ook de bruto-vloeroppervlakte en de bruto-inhoud van het aangevraagde en het vergunde bouwplan berekend. Het college verwijst naar het rapport van AGEL adviseurs van 23 januari 2018. Hieruit blijkt volgens het college dat de bruto-vloeroppervlakte is verkleind van 11.586,40 m2 naar 11.038,10 m2 en de bruto-inhoud van 36.808 m3 naar 35.327 m3.
4. [appellante] en anderen hebben de berekeningen in het rapport van AGEL van 23 januari 2018 als zodanig niet bestreden, maar wijzen erop dat op het aanvraagformulier bij "bruto inhoud van een gebouw" 26.672 m3 is opgegeven, hetgeen minder is dan is berekend op basis van de bouwtekeningen uit 2014 en 2016.
4.1. Het college en [partij] hebben toegelicht dat de inhoud die is vermeld op het aanvraagformulier niet mede de parkeerkelder omvat en dat dit de oorzaak is van het verschil met de berekeningen van AGEL. Wat hier verder ook van zij, gelet op de berekeningen van AGEL, die zijn uitgevoerd aan de hand van de maatvoering zoals aangegeven op de aangevraagde en vergunde bouwtekeningen, hebben de wijzigingen van het bouwplan in 2016 ertoe geleid dat de oppervlakte en inhoud niet zijn toegenomen, maar juist iets zijn verkleind. Het college heeft in zijn nadere motivering dan ook op toereikende wijze gemotiveerd dat de wijzigingen van het bouwplan van ondergeschikte aard zijn. Dit betekent dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand kunnen blijven.
5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen-Chaam van 15 november 2016, kenmerk Z14.00269;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen-Chaam tot vergoeding van bij [appellante] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.753,50 (zegge: zeventienhonderddrieënvijftig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen-Chaam aan [appellante] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Boer
Voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2018
745-717.