ECLI:NL:RVS:2018:1474

Raad van State

Datum uitspraak
2 mei 2018
Publicatiedatum
2 mei 2018
Zaaknummer
201709282/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J.J.M. Pans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit tot vaststelling bestemmingsplan door de gemeente Valkenswaard

Op 2 mei 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin [appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Valkenswaard, beroep hebben ingesteld tegen de raad van de gemeente Valkenswaard. Dit beroep was gericht tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit tot de vaststelling van een bestemmingsplan, zoals eerder opgedragen in uitspraken van de Afdeling. De appellanten hadden eerder al beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten door de raad, en de Afdeling had de raad opgedragen om binnen bepaalde termijnen besluiten te nemen. De raad heeft echter niet tijdig een besluit genomen, wat heeft geleid tot het huidige beroep.

De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad in gebreke is gebleven en heeft het beroep gegrond verklaard. De raad is opgedragen om uiterlijk 2 november 2018 een besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 250,00 per dag opgelegd voor elke dag dat de raad in gebreke blijft, met een maximum van € 37.500,00. De Afdeling heeft ook bepaald dat de raad de proceskosten van de appellanten moet vergoeden, evenals het griffierecht. Deze uitspraak benadrukt de verplichting van de gemeente om tijdig besluiten te nemen en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.

Uitspraak

201709282/1/R2.
Datum uitspraak: 2 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Valkenswaard (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Valkenswaard,
verweerder.
Procesverloop
[appellant] heeft naar aanleiding van de aangehechte uitspraak van de Afdeling van 20 maart 2017 met zaaknummer 201700809/1/R2 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit door de raad tot de vaststelling van een bestemmingsplan voor het in de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1582, onder III.o van de beslissing genoemde planonderdeel.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. J.M. Smits, rechtsbijstandverlener te Zoetermeer, en de raad, vertegenwoordigd door C.L. Ortelee zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het op de zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage van deze uitspraak.
2.    In de uitspraak van 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:548, heeft de Afdeling, voor zover hier van belang, het beroep van [appellant] tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan voor het in de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2015 onder III.o van de beslissing genoemde onderdeel gegrond verklaard. De Afdeling heeft de raad opgedragen om uiterlijk 17 juni 2016 een besluit te nemen tot de vaststelling van een bestemmingsplan voor het hiervoor genoemde onderdeel en dit besluit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor gestelde termijn bekend te maken.
2.1.    In de uitspraak van 20 maart 2017 heeft de Afdeling een tweede beroep van [appellant] tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan voor het in de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2015 onder III.o van de beslissing genoemde onderdeel gegrond verklaard. De Afdeling heeft de raad opgedragen om uiterlijk 6 juli 2017 een besluit te nemen omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan voor het hiervoor genoemde onderdeel en dit besluit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor gestelde termijn bekend te maken.
3.    De raad heeft nog niet besloten tot vaststelling van een bestemmingsplan voor het betreffende planonderdeel. De termijn die de Afdeling in de uitspraak van 20 maart 2017 heeft gegeven is derhalve overschreden.
4.    [appellant] heeft op 23 november 2017 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Primair verzoekt hij de Afdeling zelf in de zaak te voorzien door een passende bestemming voor zijn perceel vast te stellen. Subsidiair verzoekt [appellant] de Afdeling de raad op te dragen om binnen een zo kort mogelijke termijn alsnog te besluiten tot vaststelling van het bestemmingsplan en bekendmaking daarvan en met toepassing van artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) aan de uitspraak een passende dwangsom te verbinden voor iedere dag dat de raad in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Dit opdat [appellant] niet onnodig lang in onzekerheid hoeft te verkeren over de toekomstige bestemming van het perceel waarover hij eerder beroep heeft ingesteld.
5.    De Afdeling ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan beleidsruimte heeft, waar de Afdeling niet in kan treden. Bovendien valt niet uit te sluiten dat bij de vaststelling van een nieuwe bestemming belangen van derden kunnen worden geschaad.
6.    Voor zover de raad in het verweerschrift aangeeft dat veelvuldig overleg heeft plaatsgevonden met [appellant] over de uitvoering van de uitspraak en dat in 2016 het voornemen is uitgesproken om aan de uitspraak gehoor te geven, overweegt de Afdeling dat daarmee nog niet is voldaan aan de opdracht die door de Afdeling is gegeven, namelijk om een besluit te nemen tot de vaststelling van een bestemmingsplan voor het planonderdeel.
Voor zover de raad aanvoert dat, gezien de mogelijkheden voor de bestaande bebouwing van [appellant] in het na de uitspraak van 20 mei 2015 vigerende bestemmingsplan "Buitengebied 1998, 2e partiële herziening" er geen dringende noodzaak zou zijn voor de inwilliging van het verzoek, overweegt de Afdeling dat dit bestemmingsplan, gelet op 9.5 van de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2015, niet voorzag in bouwmogelijkheden voor [appellant]. De Afdeling heeft in de uitspraak van 20 mei 2015 de raad ook de opdracht gegeven om een nieuw besluit te nemen voor het vernietigde planonderdeel uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2013".
De door de raad genoemde omstandigheden dat hij op 13 oktober 2015 heeft besloten tot het betrekken van het betreffende planonderdeel in een algehele herziening voor het bestemmingsplan "Buitengebied", dat dit meer tijd vergt en dat door de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2018 geen eerder raadsbesluit mogelijk was, komen voor risico van de raad. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 2 maart 2016 onder 6 reeds heeft overwogen, staat het de raad vrij om in een nieuw vast te stellen plan meer te regelen dan door de Afdeling is opgedragen. Dit mag echter niet ten nadele komen van degene, met het oog op wiens belang de Afdeling deze termijn voor het vaststellen van een nieuw plan juist heeft gesteld, aldus de uitspraak.
7.    Gelet op het voorgaande en gezien het feit dat de raad niet tijdig alsnog een besluit heeft genomen tot de vaststelling van het bestemmingsplan voor het planonderdeel, is het beroep gegrond.
8.    De raad dient op grond van artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb alsnog een besluit tot de vaststelling van een bestemmingsplan bekend te maken. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen. De Afdeling zal daarbij rekening houden met de planning voor de besluitvorming zoals opgegeven door de raad, te weten uiterlijk de raadsvergadering van 13 september 2018.
9.    De Afdeling zal voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepalen dat de raad een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat de raad in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Daarbij overweegt de Afdeling dat, gelet op de gebleken weigerachtigheid van de raad om aan de uitspraken van de Afdeling gevolg te geven, de dwangsom wordt bepaald op € 250,00 per dag met een maximum van € 37.500,00.
10.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit tot de vaststelling van een bestemmingsplan voor het in de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1582, onder III.o van de beslissing genoemde onderdeel;
III.    draagt de raad van de gemeente Valkenswaard op om uiterlijk 2 november 2018 het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV.    bepaalt dat de raad van de gemeente Valkenswaard aan  [appellant A] en [appellant B] een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn voor de bekendmaking van het onder III. genoemde besluit overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) per dag bedraagt, met een maximum van € 37.500,00 (zegge: zevenendertigduizend vijfhonderd euro), met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
V.    bepaalt dat geen dwangsom wordt verbeurd indien en voor zover het college van gedeputeerde staten een reactieve aanwijzing als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening geeft ten aanzien van het onder III bedoelde bestemmingsplan;
VI.    veroordeelt de raad van de gemeente Valkenswaard tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1002,00 (zegge: duizendtwee euro) met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VII.    gelast dat de raad van de gemeente Valkenswaard aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.
w.g. Pans    w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2018
429-865. BIJLAGE
Wet ruimtelijke ordening
Artikel 3.8
1.    Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:.
e.    de gemeenteraad binnen twaalf weken na de termijn van terinzageligging beslist tot vaststelling van het bestemmingsplan.
3.    De bekendmaking van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan geschiedt binnen twee weken na de vaststelling. Burgemeester en wethouders plaatsen de kennisgeving van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan tevens in de Staatscourant en voorts geschiedt deze langs elektronische weg. Gelijktijdig verzenden zij de kennisgeving, bedoeld in de vorige volzin, langs elektronische weg aan de diensten en bestuursorganen bedoeld in het eerste lid, onder b, en stellen zij het besluit met de hierbij behorende stukken langs elektronische weg beschikbaar. In afwijking van artikel 3:1, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zijn op een besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan de artikelen 3:40, 3:42, 3:43, 3:44 en 3:45 en afdeling 3.7 van die wet van toepassing.
4.    In afwijking van het derde lid wordt het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan zes weken na de vaststelling bekendgemaakt, indien door gedeputeerde staten, Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, anders dan op grond van zienswijzen van gedeputeerde staten, Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat. In zodanig geval zenden burgemeester en wethouders na de vaststelling onverwijld langs elektronische weg het raadsbesluit aan gedeputeerde staten onderscheidenlijk Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:2
1.    Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Artikel 3:11
1.    Het bestuursorgaan legt het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
4.    De stukken liggen ter inzage gedurende de in artikel 3:16, eerste lid, bedoelde termijn.
Artikel 3:16
1.    De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen en het uitbrengen van adviezen als bedoeld in afdeling 3.3, bedraagt zes weken, tenzij bij wettelijk voorschrift een langere termijn is bepaald.
2.    De termijn vangt aan met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.
Artikel 6:2
Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:
a.    ( …), en
b.    het niet tijdig nemen van een besluit.
Artikel 6:12
1.    Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.
2.    Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a.    het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b.    twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3.    Indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
Artikel 8:6
1.    Het beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij een andere bestuursrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift.
Bijlage 2.: Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (artikelen 8:5, 8:6, 8:7, 8:105 en 8:106)
Hoofdstuk 2. Beroep in eerste aanleg bij een bijzondere bestuursrechter (artikelen 8:4, tweede lid, en 8:6)
Artikel 2. Beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Wet ruimtelijke ordening:
a.    een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, een inpassingsplan of een rijksbestemmingsplan als bedoeld in artikel 10.3, eerste lid
Artikel 8:55d
1.    Indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
2.    De bestuursrechter verbindt aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
3.    In bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.