201703123/1/A3.
Datum uitspraak: 2 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en anderen, wonend te Rotterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 maart 2017 in zaak nr. 15/3248 in het geding tussen:
[appellant A]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 14 februari 2014 heeft het college geweigerd de geregistreerde persoonsgegevens in de Gemeentelijke basisregistratie, thans de basisregistratie personen (hierna: brp), van [appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D] (hierna: het gezin) te wijzigen.
Bij besluit van 15 april 2015 heeft het college het door [appellant A] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 maart 2017 heeft de rechtbank het door [appellant A] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant A] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2018, waar [appellant A], vertegenwoordigd door mr. J.M. Langenberg, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.A.M. Badal en mr. A.T. Kasiemkhan, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant A] is in de brp geregistreerd met de gegevens: [appellant A], geboren op [geboortedatum] 1966 te Sulaimanya (Irak), nationaliteit onbekend en burgerlijke staat ongehuwd. Deze gegevens zijn, bij het ontbreken van brondocumenten, ontleend aan een door [appellant A] afgelegde verklaring onder ede in de gemeente Woensdrecht op 10 augustus 1998.
[appellant B] is in de brp geregistreerd met de gegevens: [appellant B], geboren op [geboortedatum] 1970 te Sulaymaniah (Irak), nationaliteit onbekend en burgerlijke staat ongehuwd. Vanwege het ontbreken van brondocumenten is zij op 3 december 2009 in de gemeente Rotterdam toegelaten tot het afleggen van een verklaring onder ede.
[appellant C] is in de brp geregistreerd met de gegevens: [appellant C], geboren op [geboortedatum] 1989 te Sulaymaniah (Irak), nationaliteit onbekend en burgerlijke staat ongehuwd.
[appellant D] is in de brp geregistreerd met de gegevens: [appellant D], geboren op [geboortedatum] 1990 te Sulaymaniah (Irak), nationaliteit onbekend en burgerlijke staat ongehuwd.
[appellant A] heeft het college verzocht de gegevens te wijzigen. Hij wenst dat [appellant A] wordt geregistreerd als [naam A], geboren op [geboortedatum] 1965, [appellant B] als [naam B], geboren [geboortedatum] 1970, [appellant C] als [naam C], geboren [geboortedatum] 1988 en [appellant D] als [naam D], geboren [geboortedatum] 1990. Bij het verzoek heeft [appellant A] van deze personen Iraakse uittreksels uit het geboorte- en bevolkingsregister overgelegd en in bezwaar Iraakse identiteitskaarten, een Iraaks militair boekje, nationaliteitsverklaringen en een Iraakse huwelijksakte.
2. Het college heeft zich in het op bezwaar gehandhaafde besluit op het standpunt gesteld dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de in de overgelegde documenten vermelde persoonsgegevens aan het gezin toebehoren. Evenmin staat onomstotelijk vast dat de thans in de brp geregistreerde persoonsgegevens onjuist zijn. De rechtbank heeft het tegen het besluit op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. [appellant A] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van het college heeft gevolgd, dat niet is aangetoond dat de overgelegde documenten op hen betrekking hebben. Deze documenten zijn van een hogere rangorde en de rechtbank had bij twijfel een verificatieonderzoek in het land van herkomst moeten laten uitvoeren.
4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:232), dienen de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk te zijn. De gebruikers van deze gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Zoals de Afdeling eerder ook heeft overwogen (onder meer uitspraak van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:305) moet voor het wijzigen van eenmaal in de brp geregistreerde gegevens, gelet op het systeem van de Wet basisregistratie persoonsgegevens (hierna: Wet brp), onomstotelijk vaststaan dat de gegevens onjuist zijn. Het verzoek van [appellant A] komt neer op het verwijderen van nagenoeg alle in de brp opgenomen persoonsgegevens en het registreren van andere, naar gesteld het gezin betreffende gegevens. Die persoonsgegevens verschillen volledig van de in de brp geregistreerde gegevens. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [appellant A] niet heeft aangetoond dat de thans in de brp geregistreerde gegevens onjuist zijn. De overgelegde documenten bevatten geen aanwijzingen die erop duiden dat de leden van het gezin de daarin vermelde afzonderlijke personen zijn. De legalisaties van de documenten geven aan dat de documenten door de daartoe bevoegde instanties in Irak zijn ondertekend, maar houden geen uitspraak over de juistheid van de inhoud daarvan in. [appellant A] heeft verder niet duidelijk gemaakt of de Iraakse autoriteiten hebben kunnen vaststellen dat het gezin dezelfde personen omvat als degenen die in de documenten zijn genoemd. Nu niet kan worden vastgesteld dat de gegevens als vermeld in de door [appellant A] overgelegde documenten daadwerkelijk op het gezin betrekking hebben, staat niet onomstotelijk vast dat de in de brp geregistreerde gegevens feitelijk onjuist zijn en was het college niet gehouden de gegevens te wijzigen. Gelet hierop is, anders dan [appellant A] stelt, niet van belang dat de overgelegde documenten brondocumenten zijn, die volgens de Wet brp hoger in rang zijn dan de onder ede afgelegde verklaringen en dat vrijwel al deze documenten na onderzoek echt tot waarschijnlijk echt zijn bevonden. Evenmin bestaat onder deze omstandigheden aanleiding om een verificatieonderzoek uit te voeren. Een dergelijk onderzoek biedt geen uitsluitsel dat de in de documenten vermelde persoonsgegevens toebehoren aan het gezin.
Dat in andere gemeentes, zoals [appellant A] ter zitting heeft gesteld, verzoeken tot wijziging van de geregistreerde persoonsgegevens in de brp mogelijk anders worden behandeld dan in de gemeente Rotterdam, leidt ook niet tot een ander oordeel nu daarmee niet aannemelijk is gemaakt dat het college heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Gezien het vorenstaande heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het college de afwijzing van het verzoek van het gezin op goede gronden heeft gehandhaafd.
Het betoog slaagt niet.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.
w.g. Bijloos
lid van de enkelvoudige kamer w.g. Van Tuyll van Serooskerken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2018
290.