201704271/1/R3.
Datum uitspraak: 17 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Stichting Gaasterlân Natuerlân, gevestigd te Rijs, gemeente De Fryske Marren,
appellante,
en
de raad van de gemeente De Fryske Marren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 maart 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Ruigahuizen-Natuurbegraafplaats Fryslân-West" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de Stichting beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2017, waar de Stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door T.J. Plattel en mr. C. den Hollander-van der Ent, zijn verschenen. Voorts is [partij] als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het bestemmingsplan maakt een natuurbegraafplaats mogelijk tussen Ruigahuizen en Sondel, nabij de Bremer Wildernis. De Stichting heeft als doel het instandhouden en zo mogelijk versterken van de natuur, landschaps- en milieuwaarden in de gemeente De Fryske Marren. Zij vreest dat de realisatie van een natuurbegraafplaats tot schade aan de natuur zal leiden. [partij] is de initiatiefnemer van de natuurbegraafplaats.
2. De Stichting heeft geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht.
3. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
4. De Stichting stelt dat het haar redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren heeft gebracht. Daartoe voert zij aan dat in het ontwerpplan nog werd uitgegaan van een minimaal benodigde ontwateringsdiepte van 1,35 meter op basis van een gemiddeld kisthoogte van 40 cm. Aan de plantoelichting bij het vastgestelde plan is echter een door Kybys opgestelde notitie "Toets bestemmingsplan-Wet op de lijkbezorging", van 15 november 2016 (hierna: Kybys-notitie) toegevoegd. Hierin staat dat in de praktijk lijkkisten veelal een hoogte van 50 cm of meer hebben en dat dit tot gevolg heeft dat de ontwateringsdiepte in plaats van 1,35 m minimaal 1,45 m zou moeten zijn. Dit heeft volgens de Stichting tot gevolg dat er in het plangebied aanzienlijk meer vergraven en opgehoogd moet worden, hetgeen tot een grotere aantasting van de natuur en de bodemstructuur zal leiden. Volgens de Stichting is inmiddels gebleken dat de uitvoering ingrijpender is dan was voorzien.
4.1. De raad stelt dat de Kybys-notitie is opgesteld ter beantwoording van de vraag of de locatie kan worden aangewezen als begraafplaats in de zin van de Wet op de lijkbezorging. In de Kybys-notitie is geen andere ontwateringsnorm opgenomen. In het kader van de besluitvorming op grond van de Wet op de lijkbezorging kan de vereiste ontwateringsdiepte bij een gemiddelde kisthoogte van meer dan 40 cm aan de orde komen. Gelet op artikel 3, lid 3.4 van de planregels moet worden voldaan aan het beheer- en inrichtingsplan. Daarin wordt uitgegaan van een ontwateringsdiepte van 1,35 m. Volgens de raad wordt het plan uitgevoerd zoals was voorzien. Het beheer- en inrichtingsplan geeft schematisch weer waar zal worden gegraven. Tijdens het werk kan de exacte loop van de greppels worden bepaald, bijvoorbeeld om bepaalde bomen te ontzien.
4.2. Artikel 3, lid 3.4, van de planregels luidt: "Tot een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:
a. het (in fasen) in gebruik nemen c.q. het gebruiken van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving, zonder de aanleg en instandhouding van de inrichtingsmaatregelen volgens het in bijlage 1 van de regels opgenomen beheer - en inrichtingsplan."
[..]
4.3. Als bijlage bij de plantoelichting van het vastgestelde bestemmingsplan is de Kybys-notitie opgenomen. Daarin is vermeld dat lijkkisten veelal een hoogte van 50 cm of meer hebben. De ontwateringsdiepte moet ten gevolge daarvan minimaal 1,45 m zijn in plaats van 1,35 m. Het deel van het plangebied waar zonder maatregelen begraven kan worden is kleiner dan voorzien in het beheer- en inrichtingsplan.
De planregels en de verbeelding zijn wat betreft de ontwateringsdiepte niet gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan. De plantoelichting (in het bijzonder paragraaf 5.1.4) en het beheer- en inrichtingsplan zijn naar aanleiding van de Kybys-notitie evenmin gewijzigd. Ook in het vastgestelde plan wordt derhalve uitgegaan van een ontwateringsdiepte van 1,35 m.
De Afdeling overweegt dat het beroep van de Stichting slechts ontvankelijk is voor zover zij door de gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan in een nadeliger positie is komen te verkeren ten opzichte van het ontwerpplan. Die omstandigheid doet zich niet voor. Daartoe overweegt de Afdeling dat het vastgestelde bestemmingsplan wat betreft de ontwateringsdiepte niet is gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan. Weliswaar wordt in de Kybys-notitie, anders dan in het beheer- en inrichtingsplan uitgegaan van een ontwateringsdiepte van 1,45 m, maar deze notitie, die als bijlage bij de plantoelichting is opgenomen, is niet juridisch bindend. Ingevolge artikel 3, lid 3.4, van de planregels moeten de gronden worden gebruikt in overeenstemming met de inrichtingsmaatregelen uit het beheer- en inrichtingsplan. Dit plan gaat uit van een ontwateringsdiepte van 1,35 m.
5. Het beroep is niet-ontvankelijk.
6. In de Kybys-notitie wordt overigens geconcludeerd dat onder meer de Wet op de lijkbezorging niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat. Wel wordt een aantal aandachtspunten geformuleerd, waaronder de gemiddelde kisthoogte. De raad heeft hiertoe ter zitting toegelicht dat ophoging tot een ontwateringsdiepte van 1,35 m het uitgangspunt blijft en dat dit het gebruik als natuurbegraafplaats niet in de weg staat. Van [partij] heeft in dat verband ter zitting toegelicht dat in de voorwaarden van de natuurbegraafplaats zal worden geregeld dat kisten niet hoger mogen zijn dan 40 cm.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, griffier.
w.g. Pans
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2018
433.