201706471/1/R2.
Datum uitspraak: 2 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Burgh-Haamstede, gemeente Schouwen-Duiveland,
2. Camping Eureka Renesse B.V. en [appellant sub 2B], gevestigd dan wel wonend te Renesse, gemeente Schouwen-Duiveland,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juni 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "1e herziening Kop van Schouwen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en Camping Eureka en [appellant sub 2B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1], Camping Eureka en [appellant sub 2B] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2018, waar [appellant sub 1], Camping Eureka en [appellant sub 2B], beiden vertegenwoordigd door mr. R.M. Königel, advocaat te Middelharnis, en de raad, vertegenwoordigd door mr. L.P. Koster-Braad, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Inleiding
2. De Afdeling heeft in de uitspraak van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4642, een aantal onderdelen van het bestemmingsplan "Kop van Schouwen" vernietigd. De raad heeft naar aanleiding van die uitspraak besloten om een aantal onderdelen van dat bestemmingsplan te repareren. Daarnaast zijn in het voorliggende plan een aantal wijzigingen doorgevoerd die geen verband houden met die eerdere uitspraak van de Afdeling. Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van Camping Eureka en [appellant sub 2B]
4. Camping Eureka en [appellant sub 2B] richten zich tegen de bestemmingsregeling voor de bestaande meelfabriek die naast hun camping staat. Zij voeren aan dat in het plan aan het terrein van de meelfabriek een aanduiding is toegekend, waardoor bedrijven tot en met milieucategorie 2 zijn toegestaan. Volgens hen wordt deze aanduiding niet verklaard in de planregels en is evenmin een verwijzing naar een Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen. Hierdoor is onduidelijk welke bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan met de toegekende milieucategorie. Daarnaast is volgens Camping Eureka en [appellant sub 2B] ten onrechte een aanduiding voor een bebouwingspercentage van 75 in de verbeelding opgenomen, aangezien de raad slechts heeft beoogd om een bebouwingspercentage van 60 mogelijk te maken. Tevens ontbreekt gedeeltelijk een aanduiding voor een grondwal tussen de meelfabriek en hun camping in de verbeelding.
5. De raad heeft het plan vastgesteld met overname van de voorgestelde aanpassingen van het ontwerpplan, zoals die zijn verwoord in de zienswijzennota. De raad heeft onderkend dat deze aanpassingen per ongeluk niet zijn verwerkt in het vastgestelde plan zoals dit is gepubliceerd op www.ruimtelijkeplannen.nl. Volgens de raad is met die aanpassingen aan alle bezwaren van camping Eureka en [appellant sub 2B] tegemoet gekomen. De raad heeft de juiste versie van het vastgestelde plan alsnog gepubliceerd op www.ruimtelijkeplannen.nl en daarvan is kennisgeving gedaan aan alle indieners van een zienswijze.
6. Artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) luidt: "Er is een landelijke voorziening waar de visies, plannen, besluiten en verordeningen, bedoeld in het eerste lid, raadpleegbaar zijn."
Ingevolge artikel 1.2.3, eerste lid, in samenhang met artikel 1.2.1, eerste lid, aanhef en onder b, wordt, voor zover hier van belang, een bestemmingsplan elektronisch vastgesteld en stelt het college van burgemeester en wethouders een bestemmingsplan aan een ieder elektronisch beschikbaar.
6.1. In het vaststellingsbesluit is vermeld dat gebruik is gemaakt van het bestand met IMRO-nummer 1676.00125BphKS-va01. De Afdeling heeft geconstateerd dat ten tijde van de zitting op de in artikel 1.2.1 van het Bro bedoelde landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl drie versies van het voorliggende plan staan. Ter zitting is namens de raad meegedeeld dat het plan met het IMRO-nummer 1676.00125BphKS-VA03 de versie van plan is zoals dat de raad dat heeft vastgesteld. De Afdeling ziet geen reden om daaraan te twijfelen, aangezien de twee versies van het plan met de IMRO-nummers 1676.00125BphKS-VA02 en 1676.00125BphKS-VA01 onder meer aanduidingen in de verbeeldingen bevatten die niet overeenstemmen met het vaststellingsbesluit van de raad.
Het voorgaande neemt niet weg dat het bij het raadplegen van de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl niet duidelijk is welke versie van het plan is vastgesteld, nu daar drie versies van het plan ter beschikking zijn gesteld en de juiste versie niet het IMRO-nummer heeft dat in het vaststellingsbesluit is vermeld. Gelet op het voorgaande is sprake van een rechtsonzekere situatie omdat niet duidelijk is welk plan de raad langs elektronische weg heeft vastgesteld. Reeds hierom slaagt het betoog van Camping Eureka en [appellant sub 2B].
6.2. Ten overvloede wijst de Afdeling erop dat in de bekendmaking van 29 december 2017, waarin is vermeld dat alsnog de juiste verbeelding is gepubliceerd op ruimtelijkeplannen.nl, ten onrechte is opgenomen dat daartegen geen beroep kan worden ingesteld. Rechtzoekenden hebben immers mogelijk afgezien van het instellen van beroep op basis van een verkeerde veronderstelling van de inhoud van het plan die is veroorzaakt door de twee onjuiste versies van het plan op www.ruimtelijkeplannen.nl.
6.3. De Afdeling zal de raad opdragen om de juiste versie van het plan opnieuw bekend te maken en ter inzage te leggen en ervoor te zorgen dat uitsluitend de juiste versie van het plan met het juiste IMRO-nummer te raadplegen is op www.ruimtelijkeplannen.nl of er op andere wijze voor zorg te dragen dat het bij raadpleging van www.ruimtelijkeplannen.nl duidelijk is wat de juiste versie is van het plan.
Het beroep van [appellant sub 1]
7. [appellant sub 1] voert aan dat het toegestane gebruik van zijn gronden ten onrechte is beperkt in het plan. Aan zijn gronden is de bestemming "Agrarisch" toegekend en op grond van de planregels mag hij 7 paarden houden, terwijl hij momenteel 13 paarden houdt. [appellant sub 1] stelt dat het houden van 13 paarden onder voorgaande bestemmingsplannen was toegestaan, zodat dit gebruik ten onrechte niet als zodanig is bestemd. Volgens [appellant sub 1] heeft de raad deze beperking van de gebruiksmogelijkheden onvoldoende gemotiveerd, door slechts te verwijzen naar de Wet ammoniak en veehouderij. Deze wet dient een ander doel - het toetsen van omgevingsvergunningen - en kan niet worden gebruikt als ruimtelijke onderbouwing van het plan. Er ligt geen onderzoek naar de natuureffecten van het houden van hobbymatige dieren ten grondslag aan de planologische inperking van het aantal paarden dat hij mag houden, aldus [appellant sub 1].
8. De raad stelt zich op het standpunt dat het hobbymatig houden van paarden onder het voorheen geldende plan "Kop van Schouwen" op gronden met een agrarische bestemming niet is toegestaan en ook niet onder het overgangsrecht valt. In het voorliggende plan is de mogelijkheid van het hobbymatig houden van dieren toegevoegd aan de bestemming "Agrarisch" en is in zoverre geen sprake van een beperking, maar van een verruiming van de gebruiksmogelijkheden.
9. Aan de gronden van [appellant sub 1] waarop hij paarden houdt is in het plan de bestemming "Agrarisch" toegekend.
Artikel 2, lid 2.5.3, van de planregels luidt: "Aan artikel 3.5.2 wordt een nieuw onderdeel j toegevoegd: 'ter plaatse van de aanduiding 'aantal' bedraagt het aantal paarden dat als hobbymatig houden van vee gehouden mag worden, ten hoogste het daarbij aangegeven aantal'".
Artikel 1, lid 1.4, luidt: "Aan artikel 1 van het moederplan wordt de volgende begripsbepaling toegevoegd: 'Hobbymatig houden van vee: het houden van vee met minder dan de volgende aantallen dieren: 10 schapen, 5 paarden/pony's, 10 geiten, 25 stuks pluimvee, 25 konijnen, 10 overige landbouwhuisdieren.'"
9.1. Wat betreft de vraag of het hobbymatig houden van paarden planologisch was toegestaan onder voorgaande bestemmingsplannen, overweegt de Afdeling als volgt.
In het voorheen geldende bestemmingsplan "Kop van Schouwen" uit 2013 was aan de desbetreffende gronden van [appellant sub 1] eveneens de bestemming "Agrarisch" toegekend. Blijkens de doeleindenomschrijving van deze bestemming zijn gronden met die bestemming onder andere bedoeld voor grondgebonden agrarische bedrijven. De planregels die betrekking hebben op de bestemming "Agrarisch" bevatten geen bepalingen over het hobbymatig houden van dieren. Het hobbymatig houden van paarden valt ook niet onder de definitie van een grondgebonden agrarisch bedrijf in artikel 1.57 van de regels van dat bestemmingsplan. Daarmee was het hobbymatig houden van paarden niet toegestaan onder het voorgaande plan.
Het daarvoor geldende bestemmingsplan betreft het plan "Hogezoom" uit 1988 van de toenmalige gemeente Westerschouwen. In dat plan was aan de desbetreffende gronden van [appellant sub 1] de bestemming "Agrarisch doeleinden" toegekend. Uit artikel 12 van de planvoorschriften van dat plan volgt dat gronden met die bestemming waren bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven en enkele specifieke functies zoals een tuincentrum, waarvoor ook specifieke aanduidingen op de plankaart staan. Die aanduidingen golden niet voor de gronden van [appellant sub 1]. Het hobbymatig houden van paarden was derhalve niet toegestaan in dat bestemmingsplan.
9.2. Ter zitting heeft [appellant sub 1] meegedeeld dat hij in 1996 is begonnen met het hobbymatig houden van paarden, nadat hij eigenaar is geworden van de gronden. Daarbij heeft [appellant sub 1] gesteld dat de vorige eigenaar ook reeds hobbymatig paarden hield. Voor zover hij daarmee een beroep doet op het gebruiksovergangsrecht van het bestemmingsplan "Hogezoom", zoals dat is opgenomen in artikel 22 van de planvoorschriften, overweegt de Afdeling als volgt. Het is aan degene die een beroep doet op het overgangsrecht van een bestemmingsplan om aannemelijk te maken dat het met het bestemmingsplan strijdige gebruik op de peildatum plaatsvond en nadien ononderbroken is voortgezet.
[appellant sub 1] heeft ter zitting verklaard niet te kunnen aantonen dat de vorige eigenaar vóór 1988 hobbymatig meer dan 7 paarden hield. Dit brengt mee dat [appellant sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat op de desbetreffende gronden vóór 6 december 1988 - de datum waarop dat plan rechtskracht verkreeg - meer dan 7 paarden hobbymatig werden gehouden en dit gebruik sindsdien onafgebroken is voortgezet. Derhalve moet ervan worden uitgegaan dat het hobbymatig houden van meer dan 7 paarden niet onder de beschermende werking van het gebruiksovergangsrecht valt.
9.3. Nu het hobbymatig houden van paarden op de gronden van [appellant sub 1] niet was toegestaan op basis van de voorgaande bestemmingsplannen en dit gebruik ook niet onder het algemene gebruiksovergangsrecht valt, volgt de Afdeling [appellant sub 1] niet in zijn betoog dat zijn bestaande gebruik wordt beperkt. Het plan staat juist in afwijking van voorgaande plannen op beperkte schaal het houden van hobbydieren toe. In het geval van [appellant sub 1] geldt door de aanduiding 'aantal 7' in de verbeelding in samenhang gelezen met artikel 2, lid 2.5.3, van de planregels dat hij op de desbetreffende gronden maximaal 7 paarden hobbymatig mag houden. De raad heeft dan ook met juistheid erop gewezen dat in zoverre sprake is van een verruiming van de gebruiksmogelijkheden ten opzichte van eerdere bestemmingsplannen en niet van een beperking.
9.4. Het voorgaande neemt echter niet weg dat [appellant sub 1] bouwvergunningen uit 1996, 1997 en 1999 heeft overgelegd, waarmee hij legaal 3 stallen met daarin 7 paardenboxen heeft gebouwd. Daarnaast blijkt uit correspondentie tussen [appellant sub 1] en het gemeentebestuur uit 2014 dat zij tijdens de procedure bij de Afdeling tegen het voorheen geldende plan "Kop van Schouwen" overeenstemming hebben bereikt over intrekking van het beroep van [appellant sub 1] tegen dat plan. In ruil daarvoor zou onder andere het bouwvlak op de gronden van [appellant sub 1] bij de 1e herziening van dat plan worden vergroot, zodat een aantal illegale bouwwerken - waaronder een paardenstal - kan worden gelegaliseerd door middel van het aanvragen van een omgevingsvergunning voor bouwen.
[appellant sub 1] heeft in 2014 zijn beroep bij de Afdeling tegen het plan "Kop van Schouwen" ingetrokken. De toegezegde vergroting van het bouwvlak is in het voorliggende plan opgenomen. Met die vergroting komt onder andere een illegaal gebouwde paardenstal - waarvan het de Afdeling niet duidelijk is geworden of daarin 4 of 5 paardenboxen aanwezig zijn - binnen het bouwvlak te liggen, zodat [appellant sub 1] daar een omgevingsvergunning voor kan aanvragen. Dit kan niet anders worden begrepen dan dat de raad met het voorliggende plan medewerking wil verlenen aan uitbreiding van het aantal paardenboxen op de gronden van [appellant sub 1] van de huidige 7 legale paardenboxen tot in totaal 11 of 12 legale paardenboxen. Gelet hierop heeft de raad onvoldoende gemotiveerd hoe de vergroting van het bouwvlak zich verdraagt met het door middel van de aanduiding in de verbeelding toestaan van het houden van maximaal 7 paarden. Derhalve slaagt dit betoog van [appellant sub 1].
Conclusie en proceskosten
10. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen de onder 6.1 en 9.4 genoemde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
Wat betreft het beroep van Camping Eureka en [appellant sub 2B] bestaat de opdracht aan de raad uit het verrichten van enkele feitelijke handelingen. Ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1] dient de raad een nadere motivering aan het besluit ten grondslag te leggen of het bestreden besluit te wijzigen. Hierbij hoeft de raad geen toepassing te geven aan afdeling 3.4 van de Awb.
Zoals hiervoor onder 6.3 is overwogen dient de raad de juiste versie van het plan opnieuw op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en ter inzage te leggen, waarbij de Afdeling erop attendeert dat die bekendmaking tevens een eventuele wijziging van het bestreden besluit als gevolg van het beroep van [appellant sub 1] moet bevatten.
11. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland op om
- binnen 20 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen:
1. het besluit van 1 juni 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "1e herziening Kop van Schouwen" te herstellen door ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Agrarisch" dat ziet op de gronden van [appellant sub 1] de beperking dat maximaal 7 paarden hobbymatig mogen worden gehouden alsnog toereikend te motiveren, of in plaats daarvan een gewijzigd besluit te nemen;
2. uitsluitend de juiste versie van het plan met het juiste IMRO-nummer ter beschikking te laten stellen op www.ruimtelijkeplannen.nl of er op andere wijze voor zorg te dragen dat het bij raadpleging van www.ruimtelijkeplannen.nl duidelijk is wat de juiste versie is van het plan;
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst van de opdrachten mede te delen en het besluit van 1 juni 2017 dan wel het eventuele gewijzigde besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Vreugdenhil
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2018
571.