ECLI:NL:RVS:2018:1428

Raad van State

Datum uitspraak
1 mei 2018
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
201802687/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in hoger beroep tegen besluiten college van burgemeester en wethouders van Zuidplas

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 1 mei 2018 een mondelinge uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. Het hoger beroep is ingesteld door [verzoeker], wonend te Moordrecht, tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 maart 2018. De voorzieningenrechter heeft op 24 april 2018 een openbare zitting gehouden, waarbij [verzoeker] aanwezig was, evenals vertegenwoordigers van het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas.

De voorzieningenrechter heeft de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas van 28 maart 2018, 13 december 2017, 15 november 2017 en 7 april 2017 geschorst. Dit besluit is genomen omdat de voorzieningenrechter de belangen van [verzoeker] zwaarwegend achtte. [verzoeker] en zijn gezin gebruiken de recreatiewoning al lange tijd als hoofdverblijf, en het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening zou geen onomkeerbare gevolgen met zich meebrengen. Bovendien was er geen dringende noodzaak voor het college om de handhaving van de begunstigingstermijn tot 15 mei 2018 door te zetten, aangezien er nog andere handhavingstrajecten lopen.

De voorzieningenrechter heeft ook gelast dat het college aan [verzoeker] het door hem betaalde griffierecht van € 253,00 vergoedt. Dit besluit is genomen in het licht van de belangenafweging tussen [verzoeker] en het college, waarbij de voorzieningenrechter ook het beroep van [verzoeker] op het gelijkheidsbeginsel in overweging heeft genomen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige belangenafweging in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

201802687/2/A1.
Datum uitspraak: 1 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Moordrecht, gemeente Zuidplas,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 8 maart 2018 in zaak nrs. 17/8354 en 17/8370 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas.
Openbare zitting gehouden op 24 april 2018 om 13:30 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter
griffier: mr. W.D. Kamphorst-Timmer
Verschenen:
[verzoeker];
Het college, vertegenwoordigd door mr. R. Oosterhuis en mr. E.G. Schuurman.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 8 maart 2018 van de rechtbank. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas van 28 maart 2018, kenmerk 2018081387, van 13 december 2017, kenmerk 2017300664, van 15 november 2017, kenmerk U17.006623, en van 7 april 2017, kenmerk 2017021774;
II.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 253,00 (zegge: tweehonderddrieënvijftig euro) vergoedt.
Daartoe overweegt hij het volgende.
De voorzieningenrechter acht de belangen van [verzoeker] bij het treffen van de gevraagde voorziening zwaarwegend, omdat [verzoeker] en zijn gezin de recreatiewoning reeds lange tijd als hoofdverblijf gebruiken. Het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening brengt geen onomkeerbare gevolgen met zich. Voorts is niet gebleken dat de belangen van het college bij handhaving van de door hem gestelde begunstigingstermijn tot 15 mei 2018 zodanig dringend zijn dat de behandeling van de bodemzaak niet kan worden afgewacht. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat er nog andere handhavingstrajecten lopen. Verder betrekt de voorzieningenrechter bij zijn oordeel dat in afwachting van de behandeling van de bodemzaak door [verzoeker] en het college nader onderzoek kan worden gedaan over het beroep van [verzoeker] op het gelijkheidsbeginsel.
w.g. Sevenster    w.g. Kamphorst-Timmer
voorzieningenrechter    griffier
776.