ECLI:NL:RVS:2018:1420
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 26 april 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een vreemdeling die een aanvraag had ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om te bepalen dat haar uitzetting achterwege blijft, op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Deze aanvraag werd op 4 april 2017 door de staatssecretaris afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 2 juni 2017 ongegrond verklaard. Hierop heeft de vreemdeling beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 28 maart 2018 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg een nieuw besluit te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de staatssecretaris binnen negentien weken na de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit moet nemen. Aangezien er geen spoedeisende omstandigheden zijn gesteld die het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigen, heeft de voorzieningenrechter het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 501,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.