201708881/1/V2.
Datum uitspraak: 25 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 20 oktober 2017 in zaak nr. NL17.9366 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 20 oktober 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. N.M. Weteling, advocaat te Oss, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft overwogen dat de handelswijze van de staatssecretaris om in weerwil van de inhoud en strekking van het advies van de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht van 20 juni 2017 geen nader onderzoek meer af te wachten en een besluit te nemen op de aanvraag zonder de vreemdeling te horen, in strijd is met artikel 3:2 van de Awb.
2. In zijn enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank hem ten onrechte heeft opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit op de aanvraag te nemen. De staatssecretaris betoogt dat deze beslistermijn te kort is. Daarbij verwijst hij naar r.o. 17 van de aangevallen uitspraak waarin de rechtbank volgens hem lijkt te onderkennen dat die termijn te kort is, nu de rechtbank hierin heeft overwogen dat zij geen aanleiding ziet om een bestuurlijke lus toe te passen, vanwege de onzekerheid van de duur en de uitkomst van het nader onderzoek. De staatssecretaris betoogt dat, gelet op de kwetsbaarheid van de vreemdeling, het zaak is dat een nieuw te nemen besluit met de nodige zorgvuldigheid dient te worden genomen en voorbereid. Dat kan niet met de door de rechtbank gestelde termijn.
2.1. De rechtbank heeft overwogen dat na medisch onderzoek dient te worden onderzocht of en, zo ja, in hoeverre de vreemdeling kan worden gehoord. De staatssecretaris betoogt terecht dat de rechtbank ook heeft overwogen dat de duur en uitkomst van dat onderzoek onzeker zijn. Vanwege deze onzekerheid heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een bestuurlijke lus toe te passen, maar niettemin de staatssecretaris wel opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit op de aanvraag te nemen. Dat staat op gespannen voet met elkaar. De staatssecretaris betoogt daarom terecht dat deze beslistermijn te kort is, zodat de rechtbank hem ten onrechte heeft opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit op de aanvraag te nemen.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank daarin de staatssecretaris heeft opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit op de aanvraag te nemen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 20 oktober 2017 in zaak nr. NL17.9366, voor zover de rechtbank daarin de staatssecretaris heeft opgedragen binnen zes weken na de dag van de verzending van de uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en, mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Graat
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2018
307-869.