ECLI:NL:RVS:2018:1409

Raad van State

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
201706441/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor het veranderen van de inrichting op een perceel te Kruiningen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 26 april 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door Koel- en Vrieshuis Reimerswaal B.V. (hierna: Reimerswaal) tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Zeeland, dat op 31 juli 2015 een omgevingsvergunning heeft verleend voor het veranderen van de inrichting op een perceel te Kruiningen. Reimerswaal heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in een eerdere uitspraak op 18 juli 2017 het beroep van Reimerswaal gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

Reimerswaal heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 20 april 2018. Tijdens de zitting is gebleken dat de sorteerloods en de betonnen keerwanden al meer dan 2,5 jaar geleden zijn gerealiseerd. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien er geen illegale situatie is en het verzoek van Reimerswaal niet kan worden toegewezen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201706441/2/A1.
Datum uitspraak: 26 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) hangende de hoger beroepen van onder meer:
Koel- en Vrieshuis Reimerswaal B.V. (hierna: Reimerswaal), gevestigd te Kruiningen, gemeente Reimerswaal,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 juli 2017 in zaak nr. 16/1849 in het geding tussen:
Reimerswaal
en
het college van gedeputeerde staten van Zeeland (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 31 juli 2015 heeft het college aan [vergunninghoudster] een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van de inrichting op het perceel [locatie] te Kruiningen (hierna: het perceel) met het uitbreiden van een sorteerloods en het plaatsen van betonnen keerwanden.
Bij besluit van 16 februari 2016 heeft het college het door Reimerswaal daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 31 juli 2015, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.
Bij uitspraak van 18 juli 2017 heeft de rechtbank het door Reimerswaal daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 16 februari 2016 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft onder meer Reimerswaal hoger beroep ingesteld. Reimerswaal heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 april 2018, waar Reimerswaal, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. K.M. Moeliker, advocaat te Middelburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Damman, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting het college van burgemeester en wethouders van Reimerswaal, vertegenwoordigd door drs. ing. D.J. Steenbergen, gehoord.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    Tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op bezwaar naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 18 juli 2017 heeft Reimerswaal beroep ingesteld. Bij uitspraak van 9 maart 2018 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, dat beroep gegrond verklaard, het, met het besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit vernietigd, het college opgedragen binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken en bepaald dat het college aan Reimerswaal een dwangsom van €100,00 verbeurt voor elke dag waarmee het college de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,00.
3.    Het college acht het nemen van een nieuw besluit op bezwaar met inachtneming van de uitspraak van 18 juli 2017, waartegen het hoger beroep heeft ingesteld, niet opportuun. Het heeft daarom bij besluit van 22 maart 2018 een besluit genomen waarvan de inhoud gelijk is aan het besluit van 31 juli 2015. De Afdeling heeft partijen meegedeeld dat het besluit van 22 maart 2018 in beginsel wordt betrokken bij de behandeling van de zaak. Reimerswaal heeft tegen dit besluit beroepsgronden aangevoerd.
4.    Het verzoek van Reimerswaal strekt tot schorsing van het besluit van 22 maart 2018. Volgens Reimerswaal heeft het college met dit besluit geen gehoor gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 18 juli 2017. Het college heeft niet opnieuw, met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen, beslist op haar bezwaar tegen het besluit van 31 juli 2015. Voorts bevat het besluit van 22 maart 2018 geen heroverweging op grondslag van haar bezwaar en ontbeert het een deugdelijke motivering, aldus Reimerswaal. Gelet op de proceshouding van het college en het feit dat het besluit van 31 juli 2015 al bijna drie jaar oud is, stelt Reimerswaal er recht en belang bij te hebben dat het college thans zo spoedig mogelijk alsnog inhoudelijk op haar bezwaar tegen het besluit van 31 juli 2015 beslist. Door een schorsing van het besluit van 22 maart 2018 herleeft de bij uitspraak van 9 maart 2018 gestelde termijn voor het bekend maken van een nieuw besluit op bezwaar en de daaraan gekoppelde dwangsom bij overschrijding van die termijn, aldus Reimerswaal.
5.    Een voorlopige voorziening kan worden getroffen als een spoedeisend belang daartoe aanleiding geeft. Van een dergelijk spoedeisend belang is niet gebleken. Ter zitting is gebleken dat de sorteerloods en de betonnen keerwanden ruim 2,5 jaar geleden op het perceel zijn gerealiseerd nadat daarvoor bij besluit van 31 juli 2015 een omgevingsvergunning is verleend. Anders dan Reimerswaal stelt, is van een illegale situatie thans geen sprake. Dat Reimerswaal bezwaar heeft tegen de bij besluit van 31 juli 2015 verleende omgevingsvergunning en na bijna 3 jaar duidelijkheid wenst in de vorm van een heroverweging op grondslag van haar bezwaar, levert geen spoedeisend belang op en rechtvaardigt niet dat een voorziening wordt getroffen als door haar verzocht.
6.    Het verzoek dient te worden afgewezen.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Sevenster    w.g. Graaff-Haasnoot
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2018
531.