201800273/3/R2.
Datum beslissing: 24 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te Sint-Oedenrode, gemeente Meierijstad,
om wraking (artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van mr. J.C. Kranenburg als voorzieningenrechter van de Afdeling bij de behandeling van de zaak nr. 201800273/2/R2.
Procesverloop
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 april 2018, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van mr. J.C. Kranenburg (hierna: de staatsraad) bij de behandeling van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening op een zitting van 9 april 2018 in zaak nr. 201800273/2/R2.
De staatsraad heeft niet in de wraking berust.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter openbare zitting behandeld op 19 april 2018, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. R.J. Haakmeester, advocaat te Heesch, is verschenen. De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Overwegingen
1. Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2. [verzoeker] heeft aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de staatsraad bij de behandeling van zijn verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening de indruk van vooringenomenheid en partijdigheid heeft gewekt. Hiertoe voert [verzoeker] aan dat de staatsraad vroeg of het niet geven van toestemming voor het onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak als misbruik van recht zou kunnen worden aangemerkt en kort erna heeft gevraagd of [verzoeker] de wet misschien heeft gelezen.
3. Als maatstaf geldt dat de staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn en dat het aan de verzoeker is aannemelijk te maken dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen.
4. Uit het proces-verbaal van de zitting van 9 april 2018 komt naar voren dat de staatsraad [verzoeker] heeft gevraagd waarom hij geen toestemming verleent voor het onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Naar aanleiding van de toelichting van [verzoeker] heeft de staatsraad opgemerkt dat het zijn goed recht is, maar dat ook de vraag opkomt of, als er geen nader rapport of stuk nodig is voor de beoordeling van het beroep, het onthouden van toestemming wel eigenlijk is.
5. In het kader van het te verrichten onderzoek naar de mogelijkheden voor afdoening van de zaak acht de Afdeling het gerechtvaardigd dat de staatsraad heeft gevraagd naar de reden voor het onthouden van toestemming om direct uitspraak te doen in de bodemzaak. Er was sprake van een gedachtewisseling ter zitting waarin [verzoeker] gelegenheid heeft gekregen aan te geven waarom hij niet wil dat de rechter op het door hem ingediende beroep beslist. Gelet op de inhoud van het proces-verbaal van de zitting, dat - zij het niet letterlijk - weergeeft wat is gezegd, bestaat geen grond aan te nemen dat de wijze waarop de staatsraad het onderwerp aan de orde stelde, getuigt van vooringenomenheid. Van belang is dat de staatsraad in antwoord op de door [verzoeker] gegeven reden voor de weigering voorop heeft gesteld dat hij het recht heeft om geen toestemming te verlenen. Ook overigens is ten aanzien van de staatsraad niet gebleken van enig feit of omstandigheid waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
6. Gelet op vorenstaande wordt het verzoek dan ook afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. C.J. Borman mr. G. van der Wiel , leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Deen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2018
604.