ECLI:NL:RVS:2018:1392

Raad van State

Datum uitspraak
25 april 2018
Publicatiedatum
25 april 2018
Zaaknummer
201702998/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Baarn en de gevolgen voor omwonenden

Op 25 april 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan voor de bouw van woningen in het centrum van Baarn. Het bestemmingsplan, dat op 22 februari 2017 door de raad van de gemeente Baarn was vastgesteld, voorziet in de bouw van appartementen en een parkeerterrein. Drie appellanten, wonend in de nabijheid van het plangebied, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vrezen voor een onaanvaardbare beperking van lichtinval, privacy en uitzicht door de nieuw te bouwen appartementen.

De Afdeling heeft de beroepen van de appellanten ongegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het plan voorziene bebouwing niet leidt tot onaanvaardbare schaduwhinder. De appellanten hadden betoogd dat de raad onvoldoende rekening had gehouden met de schaduwwerking en de privacy, maar de Afdeling concludeerde dat de afstand tussen de nieuwbouw en de bestaande woningen voldoet aan de eisen van het burenrecht. Ook de vrees voor geluidsoverlast door de parkeervoorzieningen werd door de Afdeling niet onderbouwd, aangezien het verkeer voornamelijk uit bewoners zal bestaan.

De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van de gemeenteraad bij het vaststellen van bestemmingsplannen en de terughoudende toetsing door de Afdeling. De appellanten hebben niet kunnen aantonen dat de raad onterecht heeft gehandeld bij de vaststelling van het bestemmingsplan, waardoor hun beroepen zijn afgewezen. De uitspraak is een bevestiging van de noodzaak voor een goede ruimtelijke ordening en de afweging van belangen van omwonenden versus de ontwikkeling van nieuwe woningen in een binnenstedelijke omgeving.

Uitspraak

201702998/1/R2.
Datum uitspraak: 25 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellant sub 1], wonend te Baarn,
2.    [appellant sub 2], wonend te Baarn,
3.    [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Baarn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1] en [locatie 2]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2018, waar [appellant sub 1], bijgestaan door drs. S.A.N. Geerling, rechtsbijstandverlener te Zoetermeer, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. A. van der Leest, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn, [appellant sub 3] en de raad, vertegenwoordigd door M. Jansen en P. Janse zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. A.P.J. Blokland, advocaat te Ede, en [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.    Met het plan wordt voorzien in de bouw van woningen, in het centrum van Baarn. Voorts wordt met het plan een parkeerterrein ten behoeve van de woningen mogelijk gemaakt.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] wonen aan de [locatie 3], respectievelijk [locatie 4], op circa 2,5 m afstand ten noordwesten van het plangebied.
[appellant sub 3] is eigenaar van de woning aan de [locatie 5]. Zijn perceel ligt direct ten noorden van de westelijke zijde van het plangebied, waar het plan drie geschakelde woningen mogelijk maakt.
Toetsingskader
2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]
3.    De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen", in het noordoostelijke deel van het plangebied. Het plan maakt op dat plandeel een appartementencomplex mogelijk met een goothoogte van maximaal 7 en een bouwhoogte van maximaal 11 meter. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vrezen voor een onaanvaardbare beperking van lichtinval in hun woningen, van hun privacy en van hun uitzicht. Zij wijzen erop dat eerder een stedenbouwkundig plan is gepresenteerd waarbij een appartementencomplex met een bouwhoogte van maximaal 10 m was voorzien. Hiermee konden zij zich naar eigen zeggen wel verenigen. Daarnaast betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat de raad ten onrechte niet heeft gekeken naar een alternatieve ligging van het appartementencomplex binnen het plangebied.
Wat betreft de lichtinval betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de schaduwwerking die ten gevolge van de in het plan voorziene bebouwing zal optreden op hun voorgevels. [appellant sub 2] betoogt dat het aan het besluit ten grondslag gelegde onderzoek naar schaduwwerking ten gevolge van de in het plan mogelijk gemaakte bebouwing, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Nieuw Baarnstraat, Zonnestudie" van Bureau Bos van 21 november 2016 (hierna: de bezonningsstudie) onvoldoende inzicht geeft in de te verwachten schaduwhinder omdat alleen onderzoek is verricht naar schaduwwerking op 21 juni en 21 september en op andere dagen meer schaduwwerking zal optreden dan uit het onderzoek blijkt.
Wat betreft de privacy betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat de raad ten onrechte geen regeling in het plan heeft opgenomen die waarborgt dat in de door het plan mogelijk gemaakte bebouwing geen ramen geplaatst zullen worden die uitzicht geven op de panden aan de [locatie 5] tot en met [locatie 6]. De raad heeft in de reactienota op de zienswijzen erop gewezen dat de projectontwikkelaar in verband met de privacy te kennen heeft gegeven geen ramen te plaatsen aan de zijde van de [locatie 5] tot en met [locatie 6]. Daarom acht de raad die maatregel blijkbaar nodig voor de bescherming van hun privacy, en moet dit in het plan geborgd worden, aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 2].
3.1.    Uit de bezonningsstudie blijkt dat het voorgenomen bouwplan op 21 juni en op 21 september in het tijdvak tussen 8:00 en 12:00 een schaduwwerking geeft op de gevel van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. ’s Middags en ’s avonds valt de schaduw de andere kant op en vindt geen schaduwwerking plaats op hun woningen.
De raad heeft toegelicht dat de data 21 juni en 21 september een representatief beeld geven van eventueel verminderde bezonning, omdat de in het plan mogelijk gemaakte bebouwing op 21 september nagenoeg gelijkwaardige schaduwwerking geeft als op 21 maart en de zon op 21 december zo laag staat dat naastgelegen percelen altijd schaduwwerking ondervinden. Dit wordt bevestigd door het op 14 maart 2018 ingebrachte stuk van [belanghebbende], "Vergelijkende studie bezonning [locatie 2], Baarn", van 28 februari 2018 (hierna: de vergelijkende bezonningsstudie), waarbij is gekeken naar de schaduwwerking ten gevolge van de in het plan mogelijk gemaakte bebouwing op de data 21 maart, 21 juni, 21 september en 21 december.
Het plangebied ligt in de binnenstad van Baarn. In een binnenstedelijke omgeving is het gebruikelijk dat de bebouwing dicht bij elkaar staat en daarbij schaduwwerking optreedt. Gelet hierop en nu uit de bezonningsstudie en de vergelijkende bezonningsstudie volgt dat alleen in de ochtend schaduwwerking zal optreden op de gevel van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2], heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan voorziene bebouwing niet leidt tot een onaanvaardbare schaduwhinder ter plaatse van hun woningen.
Het betoog faalt.
3.2.        Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] over de aantasting van hun privacy overweegt de Afdeling als volgt. De raad stelt in zijn reactie op de zienswijzen dat de afstand tussen het in het plan voorziene appartementencomplex en de bestaande woningen aan de [locatie 5] tot en met [locatie 6] voldoet aan het burenrecht, dat is vastgelegd in Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De raad acht de privacy van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daarmee voldoende gewaarborgd. In artikel 5:50, eerste lid, van het BW is opgenomen dat het niet is toegestaan om binnen een afstand van 2 m van de perceelgrens van het aangrenzende perceel vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit perceel uitzicht geven, tenzij hiervoor toestemming is gegeven door de eigenaar van het aangrenzende perceel. De in het plan mogelijk gemaakte bebouwing is gesitueerd op een afstand van circa 5,5 m van de perceelgrens van de woning van [appellant sub 2] en circa 6,5 m van de perceelgrens van de woning van [appellant sub 1]. Gelet hierop en in aanmerking nemend dat het plangebied zich in een binnenstedelijke omgeving bevindt waar het gebruikelijk is dat de bebouwing dicht bij elkaar staat, overweegt de Afdeling dat de raad zich, daargelaten of in het te verwezenlijken appartementencomplex ramen aan de zijde die is gericht op de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] kunnen worden aangebracht, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het plan voorziene bebouwing niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van de privacy van [appellant sub 1] en [appellant sub 2].
Het betoog faalt.
3.3.        Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] met betrekking tot de beperking van hun uitzicht, overweegt de Afdeling dat, gezien de bebouwing die het plan mogelijk maakt, het uitzicht van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vanuit de voorzijde van hun woningen zal veranderen bij realisatie van het plan. Het uitzicht van [appellant sub 2] zal gedeeltelijk worden ontnomen door het in het plan mogelijk gemaakte appartementencomplex, en [appellant sub 1] zal vanuit de voorzijde van haar woning in zuidoostelijke richting daarop uitkijken. Daarnaast zal vanuit de voorzijde van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] uitzicht bestaan op het in het plan mogelijk gemaakte binnenterrein met de daarop te verwezenlijken parkeervoorzieningen. De raad heeft zich, in aanmerking nemend dat het plangebied zich midden in de binnenstad van Baarn bevindt, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze verandering van het uitzicht van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet onaanvaardbaar is.
Het betoog faalt.
4.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] richten zich voorts tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied". Zij vrezen voor geluidoverlast vanwege de op dat plandeel mogelijk gemaakte parkeervoorzieningen door aankomende en vertrekkende auto’s en het dichtslaan van autoportieren. Zij betogen dat de raad ten onrechte de geluidbelasting daarvan ter plaatse van hun woningen niet heeft onderzocht.
4.1.    De raad stelt dat de voorgestelde situering van de parkeervoorzieningen stedenbouwkundig het meest gewenst is. Daarnaast stelt de raad dat de verkeersintensiteit ten behoeve van 23 woningen klein is, waardoor weinig overlast zal worden ervaren door het verkeer op het parkeerterrein.
4.2.    Het plan voorziet ter plaatse van de gronden met de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" onder meer in de aanleg van parkeervoorzieningen. Met betrekking tot de parkeervoorzieningen en de daarmee samenhangende geluidbelasting op de gevels van de woningen aan de [locatie 5] tot en met [locatie 6] is geen akoestisch onderzoek verricht.
Volgens de plantoelichting zijn 17 parkeerplaatsen voorzien op het binnenterrein. Ter zitting heeft de projectontwikkelaar toegelicht dat de parkeerplaatsen bedoeld zijn voor de bewoners van de woningen en dat de woningen zullen worden verkocht inclusief parkeerplaats. Op de gronden met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" zal dus alleen geparkeerd worden door bewoners en zullen alleen verkeersbewegingen van bewoners plaatsvinden.
Ter zitting heeft de raad ten aanzien van de verkeersafwikkeling op het plandeel met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" toegelicht dat het verkeer aan de noordoostelijke zijde van het plangebied, door de poort van het appartementencomplex, het plangebied binnen zal rijden en aan de zuidzijde, in de richting van de Amalialaan, het plangebied weer uit zal rijden. Het verkeer dat vanaf de Nieuw Baarnstraat richting het binnenterrein met daarop de parkeervoorzieningen rijdt, rijdt onder het appartementencomplex door. Het appartementencomplex schermt dat deel van de verkeersbewegingen naar het parkeerterrein voor [appellant sub 1] en [appellant sub 2] af. Het verkeer zal niet langs de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] rijden.
De raad heeft zich onder die omstandigheden in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de met de verwezenlijking van het plan te verwachten verkeersbewegingen ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" beperkt zullen zijn. De raad heeft daarom in redelijkheid af kunnen zien van het verrichten van akoestisch onderzoek met betrekking tot de parkeervoorzieningen.
Het betoog faalt.
5.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen voorts dat onduidelijk is wat als peil zal worden gehanteerd voor het plangebied. Zij stellen dat het terrein binnen het plangebied een zeer groot hoogteverschil kent en dat niet duidelijk is of de bebouwing reeds onder het peil begint, waardoor [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vrezen dat de bebouwing nog massiever uitpakt.
5.1.    Artikel 1 van de planregels luidt:
"[…]
1.46 peil:
"a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
[…]".
Artikel 2, lid 2.1, luidt:
"Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
[…]
d. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
e. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
[…]".
5.2.    Ingevolge artikel 1.46, onder a, van de planregels, zal voor de in het plan voorziene bebouwing de hoogte van de aangrenzende weg als peil gelden. Voor het in het plan voorziene appartementencomplex geldt derhalve de hoogte van de Nieuw Baarnstraat als peil. Ter zitting is vast komen te staan dat de Nieuw Baarnstraat ter plaatse van het in het plan voorziene appartementencomplex geen hoogteverschillen vertoont. Hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geeft daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het in het plan bepaalde peil onduidelijk is.
De bouwhoogte van het in het plan voorziene appartementencomplex wordt ingevolge artikel 2, lid 2.1, onder d en e, van de planregels gemeten vanaf het peil, in dit geval de aangrenzende weg, te weten de Nieuw Baarnstraat. Hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geeft daarom evenmin aanleiding voor het oordeel dat de hoogte van de in het plan mogelijk gemaakte bebouwing onzeker is.
Het betoog faalt.
6.    Tot slot betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat er door het realiseren van het gebouw aan de zijde van de [locatie 5] tot en met [locatie 6], een steegje ontstaat. Zij wijzen op de overlast die in dit steegje zou kunnen ontstaan als gevolg van het parkeren van fietsen ten behoeve van bezoekers van het nabijgelegen café en de geluiden die hiermee gepaard gaan.
6.1.    De afstand tussen het in het plan voorziene appartementencomplex en de woningen aan de Nieuw Baarnstraat bedraagt ongeveer 5,5 m. De raad heeft zich, gelet op die afstand in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, anders dan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen, verwezenlijking van het plan niet leidt tot een smalle steeg tussen het in het plan voorziene appartementencomplex en hun woningen. De raad wijst er in de reactie op de zienswijzen voorts op dat, indien zich overlast voordoet, daartegen handhavend zal worden opgetreden. Hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verwezenlijking van het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare overlast.
Het betoog faalt.
Beroep van [appellant sub 3]
7.    [appellant sub 3] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen", gelegen in het noordwestelijke deel van het plangebied, waarvan de maximale bouwhoogte 8,5 m en de maximale goothoogte 6 m bedraagt. Hij betoogt dat te veel onduidelijkheid bestaat over de hoogte en de exacte situering van de woningen die hier zijn voorzien. Ook betoogt hij dat een stedenbouwkundige onderbouwing van het plan ontbreekt.
7.1.    Het plan staat op het noordwestelijke deel van het terrein bebouwing toe met een maximale goothoogte van 6 m en een maximale bouwhoogte van 8,5 m op een oppervlakte van circa 7,5 m bij 16 m. De woning van [appellant sub 3] bevindt zich op circa 2,5 m afstand van het bouwvlak. De Afdeling kan [appellant sub 3] dan ook niet volgen in het betoog dat dit plandeel onduidelijk is. Voorts is in de plantoelichting een uitgebreide stedenbouwkundige onderbouwing van het plan gegeven, zodat de beroepsgrond in zoverre feitelijke grondslag mist.
Het betoog faalt.
7.2.    [appellant sub 3] heeft ter zitting voor het eerst gesteld dat de raad het plan niet had mogen vaststellen, omdat het plan gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die bij hem in eigendom zijn.
Ook na afloop van de beroepstermijn en indien die termijn is gegeven, na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, kunnen, gelet op artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht, nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken, ter onderbouwing van een eerdere beroepsgrond worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval, indien de nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken verwijtbaar zodanig laat worden ingediend, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd.
Niet valt in te zien waarom deze stelling - die pas ter zitting is ingebracht - door [appellant sub 3] niet ook eerder ingebracht had kunnen worden. Gelet hierop hebben de andere partijen hierop ter zitting niet adequaat kunnen reageren. Daarom laat de Afdeling deze stelling wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing.
Conclusie
8.    De beroepen zijn ongegrond.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, griffier.
w.g. Van der Wiel    w.g. Taal
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2018
325-858.