201707989/1/A2.
Datum uitspraak: 25 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Helmond,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 september 2017 in zaak nr. 17/638 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Helmond.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 2016 heeft het college de gemeentelijke schuldhulpverlening aan [appellante] beëindigd.
Bij besluit van 24 januari 2017 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 september 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 januari 2017 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2018, waar [appellante], bijgestaan door mr. M.E. González Pérez, advocaat te Helmond, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.L.S. van der Velden, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. Op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (hierna: de Wgs) is het college verantwoordelijk voor de schuldhulpverlening aan de inwoners van zijn gemeente. Het college heeft ter uitvoering van die taak de Beleidsregels schulddienstverlening Peel 6.1 2015-2018 (hierna: de Beleidsregels) vastgesteld.
3. Het college heeft op 11 december 2013 met [appellante] een schuldhulpverleningsovereenkomst gesloten. [appellante] zou geen schulden meer hebben indien gedurende de looptijd van 36 maanden aan alle voorwaarden zou zijn voldaan. Omdat [appellante] zich volgens het college niet aan alle voorwaarden heeft gehouden, heeft het de schuldhulpverlening beëindigd bij besluit van 23 juni 2016. Het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar heeft het college, tegen het advies van de bezwaarschriftencommissie in, ongegrond verklaard bij besluit van 24 januari 2017. Volgens het college is [appellante] met het afsluiten of afkopen van abonnementen, het doen van betalingen aan postorderbedrijven, het niet doen van belastingaangifte en het niet stipt betalen van de vaste maandelijkse lasten, de op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.
De aangevallen uitspraak
4. De rechtbank heeft overwogen dat het college op goede gronden meerdere tekortkomingen van [appellante] heeft geconstateerd ten aanzien van de naleving van haar verplichtingen die voortvloeien uit het schuldhulpverleningstraject. [appellante] heeft naar het oordeel van de rechtbank wel terecht aangevoerd dat het college haar belangen in het besluit op bezwaar onvoldoende heeft gewogen. Gezien de toelichting van het college ter zitting heeft de rechtbank evenwel aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 24 januari 2017 in stand te laten. Het belang van [appellante] bij voortzetting van de schuldhulpverlening weegt naar het oordeel van de rechtbank niet op tegen het belang van het college om de schuldhulpverlening in zijn algemeenheid overeind te houden en de vastgestelde tekortkomingen van [appellante] bij de naleving van haar verplichtingen.
Het hoger beroep
5. Volgens [appellante] heeft de rechtbank, naar de Afdeling begrijpt, ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 24 januari 2017 in stand gelaten.
6. [appellante] betoogt dat zij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet is tekortgekomen in de naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit het schuldhulpverleningstraject. Zij voert aan dat zij niet aan het college heeft hoeven melden dat zij is overgestapt naar een andere energieleverancier en een andere aanbieder van een telefoonabonnement, omdat zij daarmee kosten bespaarde en haar schuldeisers niet tekort deed. Verder betwist [appellante] dat zij, zoals het college haar heeft tegengeworpen, betalingen voor haar zorgverzekering niet structureel heeft voldaan. Ook voert zij aan dat zij over het jaar 2014 belastingaangifte heeft gedaan en dat haar niet kan worden verweten dat zij dit over het jaar 2015 niet had gedaan, nu zij door verschillende signalen van de Belastingdienst verward raakte over de vraag of zij wel of geen aangifte moest doen. [appellante] betoogt voorts dat het college bij de beëindiging van het schuldhulpverleningstraject onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen, zeker nu op het moment van de beslissing van het college nog slechts zes maanden van het traject resteerden.
6.1. De rechtbank heeft onbestreden overwogen dat het college niet aan zijn beslissing om de schuldhulpverlening te beëindigen ten grondslag heeft mogen leggen dat [appellante] betalingen heeft gedaan aan een postorderbedrijf en Accountor of dat zij een huurbetalingsachterstand heeft.
[appellante] kan niet worden gevolgd in haar stelling dat zij niet aan het college heeft hoeven melden dat zij naar een andere energieleverancier en telefoonabonnementaanbieder is overgestapt. Mede gezien artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregels en artikel 4, derde lid, van de schuldhulpverleningsovereenkomst, heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellante] ook een grotere bestedingsruimte aan het college diende te melden, zodat het college in de gelegenheid zou worden gesteld om te beoordelen of dit zou leiden tot een grotere voldoening van de schuldeisers. Daarbij komt dat, zoals de rechtbank onbestreden heeft overwogen, met de beëindiging van het voormalige telefoonabonnement van [appellante] een afkoopsom van € 500,00 gemoeid was. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat het aangaan van nieuwe betalingsverplichtingen, zoals het afsluiten van een nieuw telefoonabonnement of een Netflix-abonnement, relevant is voor de schuldhulpverlening, zowel met het oog op maximale voldoening van de schuldeisers die deelnemen aan de schuldhulpregeling als met het oog op een schuldenvrije toestand aan het eind van de schuldhulpverlening. Het college heeft [appellante] dan ook terecht tegengeworpen dat zij het college op de hoogte had moeten stellen van haar plannen om deze verplichtingen aan te gaan. Door dit na te laten heeft [appellante] gehandeld in strijd met artikel 6 en artikel 7 van de Wgs zoals uitgewerkt in artikel 4, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder f, van de Beleidsregels. Het college heeft [appellante] reeds daarom in redelijkheid tegengeworpen dat zij de op haar rustende verplichtingen onvoldoende is nagekomen. Of [appellante] kan worden tegengeworpen dat zij een nieuwe schuld heeft laten ontstaan bij de Belastingdienst in verband met onterecht ontvangen inkomensafhankelijke combinatiekorting en of zij de betalingen voor haar zorgverzekering structureel heeft voldaan, kan daarom in het midden blijven.
6.2. Dat het college [appellante] in redelijkheid heeft tegengeworpen dat zij de op haar rustende verplichtingen onvoldoende is nagekomen, betekent niet dat het college de schuldhulpverlening zonder meer mocht beëindigen. Uit de artikelen 5, eerste lid, en 7, eerste lid, van de Beleidsregels volgt dat het college een belangenafweging dient te maken alvorens gebruik te maken van de bevoegdheid tot beëindiging van de schuldhulpverlening, waarbij het eveneens moet nagaan of die beëindiging tot disproportionele onredelijkheid of onbillijkheid zal leiden. Een dergelijke plicht tot belangenafweging volgt eveneens uit artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
[appellante] heeft aangevoerd dat op het moment van de beslissing om het schuldhulpverleningstraject te beëindigen nog slechts zes maanden van het traject resteerden en dat zij een groot deel van het traject goed heeft doorlopen. Zij heeft gewezen op haar ernstige medische situatie, waarover zij in bezwaar een brief van 26 september 2016 van onder meer haar huisarts heeft overgelegd. Verder heeft [appellante] gemotiveerd aangevoerd dat zij is overgestapt naar een andere energieleverancier en telefoonabonnementaanbieder om kosten te besparen en dat zij daarmee probeerde om het juiste te doen. Uit de toelichting van het college ter zitting is gebleken dat het college niet heeft overwogen of, gelet op de door [appellante] aangevoerde omstandigheden, een andere reactie mogelijk was op de constatering dat zij de op haar rustende verplichtingen onvoldoende is nagekomen, dan de beslissing om de schuldhulpverlening te beëindigen. Gelet hierop en gelet op de door [appellante] aangevoerde omstandigheden en de ingrijpende gevolgen van de beëindiging van de schuldhulpverlening voor [appellante], waaronder uitsluiting van schuldhulpverlening gedurende drie jaar, ziet de Afdeling aanleiding de uitspraak van de rechtbank te vernietigen, voor zover zij daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 24 januari 2017 in stand heeft gelaten.
Het betoog slaagt.
Conclusie
7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 24 januari 2017 in stand heeft gelaten. Het college dient opnieuw op het bezwaar van [appellante] te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
8. Met het oog op een spoedige beëindiging van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
9. De door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling voor de proceskosten in beroep blijft in stand. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 september 2017 in zaak nr. 17/638, voor zover de rechtbank daarbij heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 24 januari 2017 in stand blijven;
III. bepaalt dat tegen het door het college van burgemeester en wethouders van Helmond te nemen nieuwe besluit op het bezwaar van [appellante] slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Helmond tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Helmond aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.D.J. van Heijst, griffier.
w.g. Jurgens w.g. Van Heijst
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2018
787. BIJLAGE - Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Wet gemeentelijke schuldhulpverlening
Artikel 6
De verzoeker doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de op hem van toepassing zijnde schuldhulpverlening of voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 7
1. De verzoeker is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
[…]
Beleidsregels schulddienstverlening Peel 6.1 2015-2018
Artikel 4
1. Op grond van artikel 6 van [de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening] is de aanvrager gedurende het hele schulddienstverleningstraject verplicht aan de unit Zorg en Ondersteuning op verzoek of onverwijld uit eigen beweging inlichtingen te geven over alle feiten en omstandigheden waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die, gedurende de gehele looptijd, van invloed kunnen zijn op schulddienstverlening.
2. Op grond van artikel 7 van [de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening] is de aanvrager verplicht alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor het laten slagen van de schulddienstverlening via de unit Zorg en Ondersteuning. De medewerking bestaat onder andere uit:
[…]
f. het niet aangaan van nieuwe financiële verplichtingen
g. het stipt nakomen van afspraken en aflossingsverplichtingen
h. het zich houden aan eventuele nader opgelegde individuele verplichtingen uit de schuldregelingsovereenkomst
i. het nalaten van hetgeen de realisatie van het traject belemmert
[…]
Artikel 5
1. Als de aanvrager niet of in onvoldoende mate zijn verplichtingen nakomt zoals neergelegd in artikel 4, lid 1 en lid 2 van deze beleidsregels, kan Zorg en Ondersteuning namens het college besluiten om schulddienstverlening te weigeren dan wel te beëindigen. Alvorens hiertoe over te gaan, wordt de aanvrager eenmaal een redelijke hersteltermijn geboden om alsnog, binnen de gestelde termijn, de gevraagde medewerking te verlenen of informatie te verstrekken.
[…]
5. Alvorens te besluiten tot weigering dan wel beëindiging, wordt de aanvrager de mogelijkheid geboden om alsnog binnen de door de unit Zorg en Ondersteuning gestelde termijn, de gevraagde informatie te verstrekken en/of medewerking te verlenen. Daarbij stelt de unit Zorg en Ondersteuning zo actief mogelijk de lokale ketenpartner (invullers intakekompas) in kennis van het voorgenomen besluit en geeft hen de ruimte om ondersteuning te bieden ter voorkoming van een besluit tot weigering dan wel beëindiging.
Artikel 7
1. Het college kan in zeer bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze regeling, indien onverkorte toepassing daarvan aanleiding geeft of zou leiden tot disproportionele onredelijkheid of onbillijkheid.
[…]