201704118/1/A2.
Datum uitspraak: 17 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
en
de Belastingdienst/Toeslagen,
verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak van 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:237, heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 februari 2016 in zaak nr. 15/4084 vernietigd, het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 23 mei 2015, voor zover dat betrekking heeft op het berekeningsjaar 2012, vernietigd en bepaald dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld. Bij besluit van 10 april 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 9 juni 2014, waarbij de dienst heeft bepaald dat [appellante] geen recht heeft op kinderopvangtoeslag voor de jaren 2012 en 2013, gegrond verklaard en de tegemoetkoming kinderopvangtoeslag voor het jaar 2012 vastgesteld op € 7.425,00.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep bij de Afdeling ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2017, waar [appellante], bijgestaan door mr. M.R. de Kok, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft in 2012 gebruik gemaakt van kinderopvang voor haar zoon. Daarvoor heeft zij kinderopvangtoeslag aangevraagd en die toeslag in de vorm van voorschotten ontvangen. Bij besluit van 9 juni 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover hier van belang, bepaald dat [appellante] over 2012 geen recht heeft op kinderopvangtoeslag. Het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij besluit van 23 mei 2015 ongegrond verklaard. De dienst heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond alle opvangkosten te hebben voldaan over 2012.
2. Bij uitspraak van 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:237, heeft de Afdeling - samengevat - geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen onvoldoende heeft gemotiveerd op grond waarvan het door [appellante] in beroep overgelegde overzicht van betalingen niet als bewijs van betaling van de kosten van kinderopvang kan worden aangemerkt. De Afdeling heeft het besluit van 23 mei 2015, voor zover dit betrekking heeft op berekeningsjaar 2012, daarom vernietigd en bepaald dat een beroep tegen het nieuwe besluit niet bij de rechtbank, maar slechts bij de Afdeling kan worden ingesteld. Nieuw besluit op bezwaar
3. Bij besluit van 10 april 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen opnieuw op het door [appellante] tegen het besluit van 9 juni 2014 gemaakte bezwaar beslist. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellante] recht heeft op kinderopvangtoeslag over 2012 en het bezwaar gegrond verklaard. Het besluit vermeldt dat de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2012 is vastgesteld op € 7.425,00 en dat zij, omdat zij € 11.428,00 aan voorschotten heeft ontvangen, een bedrag van € 4.003,00 moet terugbetalen.
[appellante] kan zich met dit besluit niet verenigen.
Het geschil
4. Het geschil heeft uitsluitend nog betrekking op de hoogte van de kinderopvangtoeslag over 2012. Ter zitting heeft [appellante] te kennen gegeven dat de berekening van de kinderopvangtoeslag zoals die is gevoegd bij het verweerschrift van de Belastingdienst/Toeslagen lijkt te kloppen. Het geschil heeft derhalve nog slechts betrekking op de vraag of het besluit van 10 april 2017 is voorzien van een kenbare motivering.
Beroep
5. [appellante] betoogt dat het besluit van 10 april 2017 niet berust op een kenbare motivering, omdat daaruit niet valt op te maken aan de hand van welke gegevens de Belastingdienst/Toeslagen tot de daar genoemde hoogte van de kinderopvangtoeslag en het door haar terug te betalen bedrag is gekomen.
5.1. Bij besluit van 10 april 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 9 juni 2014 gegrond verklaard. In het besluit is vermeld dat de kinderopvangtoeslag over 2012 is vastgesteld op € 7.425,00 en dat [appellante] € 4.003,00 moet terugbetalen. Ter toelichting is in het besluit vermeld dat de toeslag over 2012 wordt berekend aan de hand van een maximum uurtarief van € 5,93. Voor gemaakte kosten boven het maximum uurtarief wordt geen kinderopvangtoeslag toegekend.
Bij besluit van 28 april 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over 2012 definitief vastgesteld op € 7.425,00. In de toelichting op dat besluit is vermeld dat de Belastingdienst/Toeslagen nieuwe gegevens voor de kinderopvangtoeslag over 2012 heeft ontvangen, in verband waarmee de eerdere definitieve berekening van de toeslag is aangepast. In de toelichting is voorts voor het jaar 2012 het jaarinkomen van [appellante], het soort opvang, het aantal uren opvang en de uurprijs vermeld. Daarbij heeft de Belastingdienst/Toeslagen opgemerkt dat het door [appellante] opgegeven uurtarief van € 8,50 hoger is dan het maximum uurtarief van € 5,93.
5.2. Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen toegelicht dat de lagere vaststelling van de kinderopvangtoeslag bij besluit van 10 april 2017 wordt veroorzaakt doordat [appellante] voor 2012 een uurtarief heeft opgegeven dat ligt boven het maximum uurtarief waarover kinderopvangtoeslag wordt toegekend. De Belastingdienst/Toeslagen heeft ter motivering in het besluit van 10 april 2017 dan ook vermeld dat het maximum uurtarief voor 2012 € 5,93 bedroeg, dat [appellante] per uur meer dan het maximum uurtarief heeft betaald en dat voor de kosten die uitkomen boven het maximum uurtarief geen kinderopvangtoeslag wordt betaald. De Afdeling acht het besluit van 10 april 2017 hiermee voldoende gemotiveerd. Daarbij is van belang dat [appellante] eerder bij de Belastingdienst/Toeslagen heeft opgegeven dat het uurtarief voor de kinderopvang in 2012 € 8,50 bedroeg. Op basis van dit uurtarief bedroegen de kosten van kinderopvang over 2012 115 uur x 12 maanden x € 8,50 = € 11.730,00. Dit bedrag komt overeen met de door [appellante] overgelegde maandfacturen en jaaropgave. Ook in de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2017 is van deze kosten uitgegaan en tussen partijen is de hoogte van de kosten voor kinderopvang ook niet in geschil. Bij het berekenen van de hoogte van de aan [appellante] te betalen voorschotten kinderopvangtoeslag is de Belastingdienst/Toeslagen uitgegaan van de door haar opgegeven kosten. Bij het vaststellen van de kinderopvangtoeslag heeft de Belastingdienst/Toeslagen het maximum uurtarief gehanteerd. Dit betekent dat de kosten waarvoor maximaal kinderopvangtoeslag kon worden toegekend 115 uur x 12 maanden x € 5,93 = € 8.183,40 bedroegen. Dit leidt tot een lager bedrag aan kinderopvangtoeslag en derhalve een terug te betalen bedrag.
5.3. Dat de gemachtigde van [appellante], naar hij ter zitting heeft gesteld, het besluit van 28 april 2017 nooit heeft ontvangen en bovendien de Belastingdienst/Toeslagen eerst in een bijlage bij het verweerschrift een overzicht van de berekening van de kinderopvangtoeslag heeft gevoegd doet er niet aan af dat uit het besluit van 10 april 2017 voldoende duidelijk blijkt op grond van welke gegevens de kinderopvangtoeslag over 2012 lager is vastgesteld.
5.4. Anders dan [appellante] ter zitting heeft aangevoerd, bestaat evenmin grond voor het oordeel dat zij ten onrechte niet is gehoord alvorens het besluit van 10 april 2017 werd genomen. Daarbij is in de eerste plaats van belang dat met de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2017 en het daarop volgende besluit van 10 april 2017 aan het bezwaar van [appellante] tegemoet is gekomen, in die zin dat de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt heeft gesteld dat zij recht heeft op kinderopvangtoeslag over 2012. Dat de kinderopvangtoeslag is vastgesteld op een lager bedrag dan er aan voorschotten is toegekend en [appellante] dientengevolge te teveel ontvangen voorschotten moet terugbetalen maakt evenmin dat zij had moeten worden gehoord. Daarbij is van belang dat de reden voor de lagere vaststelling is dat het door haar opgegeven uurtarief hoger is dan het maximum uurtarief voor 2012. Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen uiteengezet dat niet van het wettelijk vastgestelde maximum uurtarief kan worden afgeweken, zodat het houden van een hoorzitting niet tot een andere uitkomst had kunnen leiden.
5.5. De slotsom is dat het besluit van 10 april 2017 voldoende kenbaar is gemotiveerd en dat de Belastingdienst/Toeslagen heeft kunnen afzien van het horen van [appellante] ter voorbereiding van dat besluit. Derhalve faalt het betoog. Dit betekent dat [appellante] de teveel ontvangen voorschotten, minus de door haar te ontvangen rente, dient terug te betalen aan de Belastingdienst/Toeslagen. Als [appellante] het verschuldigde bedrag niet kan betalen, of niet in één keer, dan kan zij de Belastingdienst/Toeslagen vragen om een betalingsregeling te treffen.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, griffier.
w.g. Pans w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2018
502.