ECLI:NL:RVS:2018:1363

Raad van State

Datum uitspraak
25 april 2018
Publicatiedatum
25 april 2018
Zaaknummer
201709430/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor windturbinepark Nieuwe Hemweg te Amsterdam

Op 25 april 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen Liander Infra N.V. en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. Het geschil betreft de omgevingsvergunning die op 3 oktober 2017 is verleend aan Windpark Nieuwe Hemweg B.V. voor de oprichting en exploitatie van een windturbinepark aan de Nieuwe Hemweg te Amsterdam. Liander, eigenaar van een nabijgelegen 50 kV elektriciteitsstation, heeft beroep ingesteld tegen deze vergunning, omdat zij vreest voor mogelijke schade aan haar infrastructuur door de nieuwe windturbines.

Tijdens de zitting op 27 maart 2018 heeft Liander betoogd dat het college ten onrechte heeft gesteld dat haar 50 kV-station niet onder de reikwijdte van het Handboek Risicozonering Windturbines valt. Liander is van mening dat de grens van 110 kV arbitrair is en dat ook haar station als hoogspanninginfrastructuur moet worden beschouwd. Het college heeft echter in zijn verweerschrift aangegeven dat de risico's die in het Handboek zijn opgenomen uitsluitend betrekking hebben op netwerken van 110 kV of hoger, en dat de 50 kV-infrastructuur daar niet onder valt.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen geconcludeerd dat het college terecht niet is ingegaan op de afstandseisen voor het 50 kV-station, omdat de regelgeving en het Handboek specifiek gericht zijn op hogere spanningsnetwerken. De Afdeling heeft geoordeeld dat er geen grond is voor het oordeel dat het besluit van het college niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld worden. Het beroep van Liander is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201709430/1/A1.
Datum uitspraak: 25 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Liander Infra N.V., gevestigd te Arnhem,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 oktober 2017 heeft het college aan Windpark Nieuwe Hemweg B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een windturbinepark gelegen evenwijdig aan de Nieuwe Hemweg te Amsterdam.
Tegen dit besluit heeft Liander beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Windpark Nieuwe Hemweg heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Liander heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2018, waar Liander, vertegenwoordigd door mr. J.H.M. Berenschot, advocaat te Apeldoorn en [gemachtigden A], en het college, vertegenwoordigd door mr. A.F.P. van Mierlo, advocaat te Haarlem, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Windpark Nieuwe Hemweg, vertegenwoordigd door mr. R.G.M. van Ekdom, advocaat te Amsterdam en [gemachtigden B] gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het besluit van 3 oktober 2017 voorziet in de plaatsing van zes windturbines met een ashoogte van 95 m tot 100 m en een rotordiameter van 95 m tot 105 m. De windturbines zijn voorzien langs de Nieuwe Hemweg in het bedrijvenpark Westpoort te Amsterdam en vervangen acht bestaande windturbines lans de Nieuwe Hemweg en vier bestaande windturbines op een andere locatie. Liander is onder meer eigenaar van het 50 kV elektriciteitsstation 'Westhaven'. Dit station is gelegen nabij de locatie waarop de windturbines zijn voorzien. Liander vreest dat het falen van de windturbines of onderdelen daarvan zou kunnen leiden tot schade aan het 50 kV-station en het elektriciteitsnetwerk. Gelet op de ligging van het 50 kV-station in een bedrijvenpark midden in de randstad zouden de gevolgen daarvan volgens haar maatschappelijk ontwrichtend kunnen zijn.
Beoordeling van het beroep
2.    Liander betoogt dat het college zich in de bij het besluit van 3 oktober 2017 behorende beantwoording van de zienswijzen ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat 50 kV-stations niet kunnen worden aangemerkt als 'hoogspanning infrastructuur' en om die reden niet onder de reikwijdte van het Handboek Risicozonering Windturbines (hierna: het Handboek) vallen. Volgens Liander ziet het Handboek ten onrechte alleen op het hoogspanningsnetwerk van 110 kV of meer, omdat het bezwijken daarvan tot grote maatschappelijke ontwrichting kan leiden. Deze grens van 110 kV is arbitrair, aldus Liander. Volgens haar is haar 50 kV-station zo prominent in de Randstad gelegen dat het bezwijken daarvan eveneens tot grote maatschappelijke ontwrichting zou kunnen leiden. Het college heeft dat volgens Liander niet onderkend en dat risico ten onrechte niet onderzocht. Volgens haar had het college moeten nagaan of aan de afstandseisen uit het Handboek wordt voldaan, hetgeen volgens haar niet het geval is.
2.1.    Het Handboek is een uitgave van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. In de inleiding van het Handboek is onder meer opgenomen: "Voor de overheid toestemming geeft voor de bouw van een windturbine, kan ze om een kwantitatieve risicoanalyse vragen. Dit Handboek Risicozonering Windturbines kan worden gebruikt als praktijkrichtlijn voor het uitvoeren van een risicoanalyse voor windturbines." In hoofdstuk 10 van het Handboek is opgenomen: "Dit Handboek neemt zowel de bovengrondse als ondergrondse hoogspanningsinfrastructuur op. De reden hiervoor is dat het bezwijken van deze infrastructuur tot grote maatschappelijke ontwrichting kan leiden." Voorts is opgenomen dat TenneT op grond van de Elektriciteitswet 1998 de verplichting heeft te zorgen voor voldoende capaciteit voor het transport van elektriciteit en daartoe het transportnetwerk van 110 kV tot 380 kV beheert. Ten behoeve van de uit te voeren risicoanalyses zijn in het Handboek formules opgenomen aan de hand waarvan kan worden berekend hoeveel de door TenneT geadviseerde aan te houden afstand van windturbines tot de infrastructuur van TenneT bedraagt willen de risico's voor het plaatsen van windturbines op die infrastructuur aanvaardbaar zijn.
2.2.    In hetgeen Liander heeft aangevoerd, wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat het college ten onrechte niet is nagegaan of met betrekking tot het 50 kV-station wordt voldaan aan de afstandseisen uit het Handboek. Daarbij is van belang dat de in het Handboek in kaart gebrachte risico's louter betrekking hebben op het transportnetwerk van 110 kV tot 380 kV, omdat het bezwijken van dat netwerk tot grote maatschappelijke ontwrichting kan leiden. Dat het uitvallen van het 50 kV-station gelet op de ligging daarvan volgens Liander eveneens kan leiden tot een grote maatschappelijk ontwrichting, doet, wat daarvan zij, aan deze beperking in de tekst van het Handboek niet af. De stelling van Liander dat de in het Handboek gestelde ondergrens van 110 kV arbitrair is en dat ook 50 kV als hoogspanning kan worden beschouwd, wordt niet gevolgd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in artikel 10, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 is opgenomen dat het landelijk hoogspanningsnet de netten omvat die bestemd zijn voor de transport van elektriciteit op een spanningsniveau van 110 kV of hoger en die als zodanig worden bedreven en landgrensoverschrijdende netten met wisselstroom. Gelet op deze omschrijving in de Elektriciteitswet wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat het college desondanks, in afwijking van de tekst van het Handboek, ook het 50 kV-station als hoogspanninginfrastructuur had moeten beschouwen.
Omdat ook uit hetgeen Liander voor het overige heeft aangevoerd niet blijkt dat de in de 'Ruimtelijke onderbouwing Windlocatie Nieuwe Hemweg' van Bosch en van Rijn van 23 mei 2017 en de 'Aanvullende beschouwing externe veiligheid assets Liander' van Antea Group van 22 september 2017 uitgevoerde toetsing aan de normen voor externe veiligheid onjuist is, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 3 oktober 2017 niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Het betoog faalt.
Conclusie
3.    Het beroep is ongegrond.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.
w.g. Drop    w.g. Duifhuizen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2018
724.