ECLI:NL:RVS:2018:1356

Raad van State

Datum uitspraak
25 april 2018
Publicatiedatum
25 april 2018
Zaaknummer
201702684/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake openbaarmaking van informatie over kerstpakketten door college van burgemeester en wethouders van Velsen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Velsen tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had op 7 maart 2017 geoordeeld over een verzoek van [verzoeker] op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om informatie over de kosten en inhoud van kerstpakketten die aan werknemers en relaties zijn verstrekt. Het college had in eerste instantie een verzoek van [verzoeker] om informatie toegewezen, maar later het bezwaar van [verzoeker] tegen een besluit om bepaalde informatie niet te verstrekken niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college niet in de verstrekte facturen de gegevens van de leveranciers had mogen weglakken, omdat het college onvoldoende had gemotiveerd dat dit in overeenstemming was met de Wob.

In hoger beroep betoogt het college dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de bedrijfsgegevens van de leveranciers buiten de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze het beroep van [verzoeker] tegen het besluit van 7 januari 2016 gegrond verklaarde. De Afdeling heeft het beroep tegen het besluit van 6 februari 2015 van het college alsnog ongegrond verklaard. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [verzoeker].

Uitspraak

201702684/1/A3.
Datum uitspraak: 25 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Velsen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 7 maart 2017 in zaak nr. 15/3431 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 6 februari 2015 heeft het college een verzoek van [verzoeker] om informatie toegewezen.
Bij besluit van 28 juli 2015 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 5 januari 2016 heeft het college het besluit van 28 juli 2015 ingetrokken en het door [verzoeker] tegen het besluit van 6 februari 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 maart 2017 heeft de rechtbank het door [verzoeker] tegen het besluit van 28 juli 2015 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, het door hem tegen het besluit van 7 (lees: 5) januari 2016 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 6 februari 2015 herroepen, bepaald dat de door het college bij het besluit van 6 februari 2015 verstrekte facturen openbaar zijn, het college die binnen vier weken na verzending van de uitspraak aan [verzoeker] verstrekt en de uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 7 (lees: 5) januari 2016, het college opgedragen het door [verzoeker] betaalde griffierecht te vergoeden en het college veroordeeld in de proceskosten van [verzoeker] tot een bedrag van € 1.980,00. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2018, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.A.J. de Jong, is verschenen.
Overwegingen
1.    Bij brief van 13 januari 2015 heeft [verzoeker] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) aan het college verzocht om "alle documentatie waaruit blijkt wat de kerstpakketten/kerstgeschenken voor uw werknemers en relaties hebben gekost alsmede alle documentatie waaruit de inhoud blijkt van voornoemde kerstpakketten/kerstgeschenken, beide over de jaren 2012, 2013 en 2014".
2.    Bij het besluit van 6 februari 2015 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het slechts over facturen beschikt ten aanzien van kerstpakketten voor de werknemers over de jaren 2012, 2013 en 2014. Het college heeft die facturen bij het besluit verstrekt na weglakking van de bedrijfsgegevens van de betrokken leveranciers.
Bij het besluit van 5 januari 2016 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat met de verstrekking van de facturen bij het besluit van 6 februari 2015 volledig aan het verzoek van [verzoeker] is voldaan. Uit de facturen blijken de kosten en de inhoud van de kerstpakketten. Openbaarmaking van bedrijfsgegevens van de leveranciers leidt niet tot verdere informatie daarover en deze informatie valt daarom buiten de omvang van het verzoek, aldus het college.
3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het college documenten over de aanbesteding van kerstpakketten en de podiumcadeaukaart die het kerstpakket van 2013 vormde, terecht niet heeft verstrekt, omdat deze documenten buiten de reikwijdte van het Wob-verzoek van [verzoeker] vallen. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het college niet in de verstrekte facturen de gegevens van de leveranciers heeft mogen weglakken, omdat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, dan wel onder g, van de Wob daaraan ten grondslag mocht worden gelegd.
4.    Het college betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het de bedrijfsgegevens van de leveranciers terecht heeft weggelakt reeds omdat die gegevens buiten de omvang van het Wob-verzoek vallen. [verzoeker] heeft verzocht om informatie over de kosten en inhoud van de kerstpakketten, niet om informatie over de leveranciers.
4.1.    Bij de brief van 13 januari 2015 heeft [verzoeker] op grond van de Wob verzocht om documenten waaruit blijkt wat de kerstpakketten hebben gekost en wat de inhoud daarvan was. Het college stelt zich terecht op het standpunt dat het verzoek van [verzoeker] slechts betrekking heeft op informatie over de kosten en de inhoud van de kerstpakketten en niet op informatie over de leveranciers van de pakketten. De rechtbank heeft ten onrechte niet onderkend dat het college reeds hierom de bedrijfsgegevens van de leveranciers op de facturen heeft mogen weglakken.
Het betoog slaagt.
5.    Voorts betoogt het college dat de rechtbank bij de proceskostenveroordeling ten onrechte een procespunt heeft toegekend voor het verschijnen ter zitting bij de rechtbank.
5.1.    Zowel uit de uitspraak van de rechtbank als de zittingsaantekeningen blijkt dat [verzoeker] noch zijn gemachtigde ter zitting van de rechtbank op 12 januari 2017 is verschenen. Het college voert derhalve terecht aan dat de rechtbank bij de proceskostenveroordeling ten onrechte een procespunt heeft toegekend voor het verschijnen ter zitting.
Het betoog slaagt.
6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het door [verzoeker] tegen het besluit van 7 (lees: 5) januari 2016 ingestelde beroep gegrond heeft verklaard, dat besluit heeft vernietigd, het besluit van 6 februari 2015 heeft herroepen, heeft bepaald dat de door het college bij het besluit van 6 februari 2015 verstrekte facturen openbaar zijn, het college die binnen vier weken na verzending van de uitspraak aan [verzoeker] verstrekt en de uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 7 (lees: 5) januari 2016 en het college heeft veroordeeld in de proceskosten van [verzoeker] tot een bedrag van € 1.980,00. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 6 februari 2015 van het college alsnog ongegrond verklaren. Nu het belang van [verzoeker] bij het door hem tegen het besluit van 28 juli 2015 ingestelde beroep door toedoen van het college is komen te vervallen, heeft de rechtbank terecht het college opgedragen om het door [verzoeker] betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.
7.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. [verzoeker] komt vergoeding van een procespunt toe voor het tegen het besluit van 28 juli 2015 ingestelde beroep.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 7 maart 2017 in zaak nr. 15/3431, voor zover de rechtbank het door [verzoeker] tegen het besluit van 7 (lees: 5) januari 2016 ingestelde beroep gegrond heeft verklaard, dat besluit heeft vernietigd, het besluit van 6 februari 2015 heeft herroepen, heeft bepaald dat de door het college bij het besluit van 6 februari 2015 verstrekte facturen openbaar zijn, het college die binnen vier weken na verzending van de uitspraak aan [verzoeker] verstrekt en de uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 7 (lees: 5) januari 2016 en het college heeft veroordeeld in de proceskosten van [verzoeker] tot een bedrag van € 1.980,00;
III.    verklaart het door [verzoeker] tegen het besluit van 5 januari 2016 bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Velsen tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Noordhoek, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Noordhoek
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2018
819.