201705072/1/R1.
Datum uitspraak: 25 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Zeewolde,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 2 mei 2017 heeft het college het wijzigingsplan "Zeewolde - Atletiekbaan" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Bij besluit van 3 oktober 2017 heeft het college het besluit van 2 mei 2017 gewijzigd.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. T.A.M. van Oosterhout, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door S.L. Straus en W. van 't Wout, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord de Atletiekvereniging Zeewolde, vertegenwoordigd door [gemachtigde].
Overwegingen
Inleiding
1. Het wijzigingsplan vindt zijn grondslag in het door de raad bij besluit van 27 september 2012 vastgestelde bestemmingsplan "Centrale Groenzone en Krachtenveld" (hierna: het moederplan).
Het wijzigingsplan voorziet ter plaatse van de bestaande ijsbaan binnen de groenzone ten westen van de Sportlaan van Zeewolde, in een aantal nieuwe voorzieningen voor sport en recreatie. Beoogd is de aanleg van een 400 m atletiekbaan met daaromheen een rondbaan met een fietspad. In de winter zal het fietspad als ijsbaan dienen. Tevens wordt een (club)gebouw gerealiseerd dat ruimte biedt aan kleedruimtes, sanitair, materiaal opslag en een kantine.
[appellant] richt zich in beroep tegen het wijzigingsplan omdat hij vreest voor overlast in de vorm van geluid- en lichthinder en negatieve gevolgen voor vleermuizen.
2. Bij besluit van 3 oktober 2017 heeft het college het wijzigingsplan gewijzigd vastgesteld, waarmee de gebruiksmogelijkheden zijn beperkt ten opzichte van de gebruiksmogelijkheden van het besluit van 2 mei 2017.
3. Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt als volgt: "Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."
4. De Afdeling merkt het besluit van 3 oktober 2017 tot vaststelling van het gewijzigde wijzigingsplan aan als een besluit zoals bedoeld in artikel 6:19 van de Awb, nu dat betrekking heeft op planonderdelen waarop ook het besluit van 2 mei 2017 ziet en waartegen het beroep van [appellant] aanhangig is. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt het beroep van [appellant] tegen het besluit van 2 mei 2017 geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 3 oktober 2017.
De Afdeling zal eerst het beroep van [appellant] tegen het besluit van 3 oktober 2017 beoordelen en vervolgens bezien of er nog belang bestaat bij een beoordeling van het besluit van 2 mei 2017.
Het besluit van 3 oktober 2017
Toezegging
5. [appellant] betoogt dat het plan is vastgesteld in strijd met een door het college gedane toezegging bij de koop van zijn woning in 1992 dat de overzijde van de straat een park zou worden en blijven.
5.1. Het plan is vastgesteld krachtens de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 21 van de planregels van het moederplan. Het moederplan voorzag ter plaatse van het plangebied in de bestemming "Groen" met de aanduidingen "IJsbaan" en "wro-zone - wijzigingsgebied" en gedeeltelijk in een bouwvlak van ongeveer 212 m2. De Afdeling verwijst naar de bijlage bij deze uitspraak waarin de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 21 van de planregels bij het moederplan is opgenomen.
5.2. Het plan voorziet in de bestemming "Sport". Daarbij wordt verwezen naar de bijlage bij deze uitspraak waarin de in artikel 3 van de planregels neergelegde planregeling voor deze bestemming is opgenomen.
5.3. De Afdeling stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie met het bestaan van een wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven mag worden beschouwd indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2164. Over het betoog dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, overweegt de Afdeling voorts dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens het college verwachtingen zijn gewekt dat de overzijde van de straat een park zou worden en blijven. Het college heeft het wijzigingsplan derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Het betoog faalt.
Rechtszekerheid
6. [appellant] betoogt dat ten onrechte diverse vormen van sport en recreatie mogelijk zijn. Hiermee acht hij rechtsonzeker welke activiteiten kunnen plaatsvinden.
6.1. Het behoort tot de beleidsruimte van het college om de mate van gedetailleerdheid van een uitwerkingsplan te bepalen. In een uitwerkingsplan kunnen globale bestemmingen worden opgenomen die niet meer behoeven te worden uitgewerkt. Of een dergelijke bestemmingsregeling uit een oogpunt van rechtszekerheid aanvaardbaar is, dient per geval aan de hand van de zich voordoende feiten en omstandigheden te worden beoordeeld.
6.2. Gelet op artikel 3, lid 3.1, onder a, van de planregels zoals opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, zijn terreinen ten behoeve van sport en sportieve recreatie in de vorm van een ijsbaan en atletiekbaan annex schoolsport- en spelterrein, een buitenfitnessterrein en daarmee gelijk te stellen buitensport- en spelterreinen toegestaan. Voorts wordt gelet op lid 3.3 tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken voor sport- en recreatieve voorzieningen uit milieucategorie 3.2 of hoger.
De Afdeling overweegt dat beide bepalingen in samenhang bepalen welke vormen van gebruik zijn toegestaan. Gelet hierop is het gebruik voor sport- en recreatieve voorzieningen als bedoeld in lid 3.3 beperkt tot de vormen van sport en sportieve recreatie als genoemd in artikel 3, lid 3.1, onder a, van de planregels.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen maakt het plan voldoende duidelijk welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het plan in strijd met het beginsel van rechtszekerheid is vastgesteld. Het betoog faalt.
Lichthinder
7. [appellant] vreest overlast van de lichtmasten bij trainingen in de avonduren.
7.1. Gelet op artikel 3, lid 3.2.2, aanhef en onder c, van de planregels, zoals opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, zijn lichtmasten met een bouwhoogte van ten hoogste 18 m toegestaan.
7.2. Ter zitting is komen vast te staan dat de afstand tussen het plangebied en de woning van [appellant] minimaal 230 m bedraagt. Gelet hierop heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat ruimschoots wordt voldaan aan de richtafstand van 50 m voor een veldsportcomplex met verlichting uit de Brochure Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure). Voorts is artikel 3.148 van het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing, waarin is bepaald dat de verlichting bij een gelegenheid voor sportbeoefening in de buitenlucht is uitgeschakeld tussen 23.00 uur en 07.00 uur, en indien er geen sport wordt beoefend noch onderhoud plaatsvindt. Gelet op het vorenstaande, en in aanmerking nemend dat tussen de woning van [appellant] en het sportterrein sprake is van een groenstrook, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het plan leidt tot onaanvaardbare lichthinder. Voorts is de exacte wijze van verlichting een aspect dat geen betrekking heeft op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Het betoog faalt.
Geluidhinder
8. [appellant] vreest overlast in de vorm van geluidhinder. Daarbij voert hij aan dat geen beperkingen zijn gesteld aan het gebruik van de atletiekbaan in de avonduren en in het weekend. Hij vreest voor geluidhinder als gevolg van lawaai van het publiek, startpistolen, evenementen, feesten en partijen in de sportkantine, het gebruik van een omroepinstallatie en verkeer op de Horsterweg.
8.1. Zoals hiervoor is overwogen wordt gelet op de afstand van 230 m tussen het plangebied en de woning van [appellant] ruimschoots voldaan aan de richtafstand van 50 m voor een veldsportcomplex uit de VNG-brochure. Voorts heeft de raad in redelijkheid kunnen uitgaan van een representatieve bedrijfssituatie waarbij eventuele startpistolen en een omroepinstallatie slechts bij wedstrijden kortstondig worden gebruikt. Verder voorziet het plan gelet op artikel 3, lid 3.1, van de planregels niet in evenementen en het gebruik van de sportkantine voor feesten en partijen. Voorts heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verkeerssituatie op de Horsterweg als gevolg van het plan niet significant toeneemt. Gelet op het vorenstaande heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het gebruik van de atletiekbaan leidt tot onaanvaardbare geluidhinder. Onder deze omstandigheden was de raad niet gehouden tot het verrichten van nader onderzoek dan wel het verder beperken van de gebruiksmogelijkheden. Het betoog faalt.
Bosrijke omgeving
9. [appellant] betoogt dat ten onrechte bomen worden gekapt. Hij wenst het park en de bosrijke omgeving te behouden.
9.1. Het college heeft ter zitting toegelicht dat voor de verbreding van het fietspad rondom de atletiekbaan weliswaar 68 bomen worden gekapt, maar dat daarvan 51 bomen de bloedingsziekte hebben en 4 bomen anderszins in slechte staat verkeren. Voorts betreft het slechts een beperkt deel van de aanwezige groenstrook. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan de bij het plan betrokken belangen dan aan het belang van [appellant] om gevrijwaard te blijven van de kap van de bomen. Het betoog faalt.
Vleermuizen
10. [appellant] betoogt dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de effecten van het plan op vleermuizen.
10.1. In artikel 8:69a van de Awb is het volgende bepaald: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
10.2. [appellant] is een omwonende van het plangebied. Niet in alle gevallen behoeft op voorhand uitgesloten te worden geacht dat de Wnb met de bescherming van diersoorten tevens bescherming biedt aan het belang bij het behoud van een goede kwaliteit van de directe leefomgeving van omwonenden. In dit geval bedraagt, zoals hiervoor is overwogen, de afstand tussen het plangebied en de woning van [appellant] minimaal 230 m. Gelet hierop is niet aannemelijk dat de effecten van het plan voor vleermuizen de kwaliteit van de directe leefomgeving van [appellant] zullen aantasten. De enkele omstandigheid dat vleermuizen voorkomen in zijn omgeving door vliegbewegingen of foerageeractiviteiten is daarvoor onvoldoende. De conclusie is dat geen nauwe verwevenheid is komen vast te staan van het belang van [appellant] bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn directe leefomgeving met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen.
Gelet op het voorgaande strekken de normen in de Wnb niet ter bescherming van de belangen van [appellant], zodat het betoog niet kan leiden tot vernietiging van het plan. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van het betoog.
Conclusie wat betreft het besluit van 3 oktober 2017
11. Het beroep, voor zover het is gericht tegen het besluit van 3 oktober 2017, is ongegrond.
Het besluit van 2 mei 2017
12. Nu de rechtsgevolgen van het besluit van 3 oktober 2017 in stand blijven, is het besluit van 2 mei 2017 vervangen door het besluit van 3 oktober 2017. Daarom komt aan het besluit van 2 mei 2017 geen betekenis meer toe. Onder deze omstandigheden, en nu ook overigens niet is gebleken van enig belang, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat [appellant] geen belang meer heeft bij een inhoudelijke bespreking van zijn beroep voor zover het is gericht tegen het besluit van 2 mei 2017.
13. Het beroep, voor zover het is gericht tegen het besluit van 2 mei 2017, is niet-ontvankelijk.
Proceskostenvergoeding
14. Nu het college met het besluit van 2 mei 2017 gedeeltelijk is tegemoetgekomen aan het beroep van [appellant], ziet de Afdeling in de omstandigheden van het geval aanleiding het college op navolgende wijze te veroordelen in de proceskosten en om het college te gelasten het door [appellant] betaalde griffierecht te vergoeden.
15. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het besluit van 2 mei 2017;
II. verklaart het beroep ongegrond voor zover het is gericht tegen het besluit van 3 oktober 2017;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.252,50 (zegge: twaalfhonderdtweeënvijftig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.S.S. Hupkes, griffier.
w.g. Daalder w.g. Hupkes
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2018
635. BIJLAGE
Artikel 21 van het bestemmingsplan "Centrale Groenzone en Krachtenveld" van 27 september 2012 luidt als volgt.
Artikel 21 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om gronden met de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' gedeeltelijk te wijzigen in die zin dat daarbinnen de uitoefening van buitensporten wordt toegestaan, mits niet meer dan 600 m² bebouwing ten behoeve van deze sportdoeleinden wordt opgericht, met een maximale bouwhoogte van 4 meter.
De planregels van het wijzigingsplan van 2 mei 2017
Artikel 3 Sport
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. terreinen ten behoeve van sport en sportieve recreatie;
b. gebouwen en overkappingen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, alsmede ten behoeve van het onderhoud en beheer daarvan;
c. het medegebruik van de sportaccommodatie door maatschappelijke voorzieningen zoals buitenschoolse opvang;
met daaraan ondergeschikt:
d. parkeervoorzieningen, toegangswegen en paden;
e. groenvoorzieningen;
f. openbare nutsvoorzieningen;
g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
met daarbij behorende:
h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
a. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen mag ten hoogste 600 m² bedragen;
b. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mag ten hoogste 4,00 m bedragen.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
(…)
c. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 18,00 m;
(…).
De planregels van het herstelbesluit van 3 oktober 2017
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.3 milieucategorie:
de milieucategorie als bedoeld in de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009);.
Artikel 3 Sport
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. terreinen ten behoeve van sport en sportieve recreatie in de vorm van een ijsbaan - en atletiekbaan annex schoolsport- en spelterrein, een buitenfitnessterrein en daarmee gelijk te stellen buitensport- en spelterreinen;
b. gebouwen en overkappingen ten behoeve van de onder a genoemde terreinen, alsmede ten behoeve van het onderhoud en beheer daarvan;
c. het medegebruik van de onder a en b genoemde voorzieningen door maatschappelijke voorzieningen zoals buitenschoolse opvang;
met daaraan ondergeschikt:
d. parkeervoorzieningen, toegangswegen en paden;
e. groenvoorzieningen;
f. openbare nutsvoorzieningen;
g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
met daarbij behorende:
h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
a. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen mag ten hoogste 600 m² bedragen;
b. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mag ten hoogste 4,00 m bedragen.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
(…)
c. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 18,00 m;
(…)
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van gronden en bouwwerken voor sport- en recreatieve voorzieningen uit milieucategorie 3.2 of hoger.