ECLI:NL:RVS:2018:1339

Raad van State

Datum uitspraak
25 april 2018
Publicatiedatum
25 april 2018
Zaaknummer
201701877/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor horecagelegenheid in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Raad van State op 25 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, wonend te Oosterhout, en het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout. Het geschil betreft de verlening van een omgevingsvergunning aan Onroerend Goed Pannehuys B.V. voor de bouw van een horecagelegenheid op het adres Pannenhuisstraat 40 te Den Hout. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunningverlening, omdat hij van mening is dat de procedures niet zorgvuldig zijn verlopen en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de licht- en geluidoverlast die de horecagelegenheid met zich meebrengt.

De Raad van State heeft vastgesteld dat het college op 19 november 2014 een omgevingsvergunning heeft verleend, maar dat deze vergunning in strijd is met het bestemmingsplan, dat een maximale oppervlakte van 100 m2 voor gebouwen op de betreffende locatie toestaat. Desondanks heeft het college de vergunning verleend op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), waarbij het college de belangen van de appellant niet voldoende heeft meegewogen. De appellant heeft zijn bezwaren geuit, maar de Raad van State oordeelt dat de vergunningverlening niet onterecht is geweest, omdat de ruimtelijke belangen al eerder zijn afgewogen bij de vaststelling van het bestemmingsplan.

De Raad van State heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, omdat de appellant geen belanghebbende is in de zin van de wet en de procedures die zijn gevolgd door het college voldoende zorgvuldig zijn geweest. De verzoeken van de appellant om aanvullende onderzoeken en maatregelen zijn afgewezen, omdat deze buiten de omvang van het geding vallen. De uitspraak benadrukt het belang van de zorgvuldigheid van de besluitvorming door het college, maar bevestigt ook dat de vergunningverlening in dit geval rechtmatig was.

Uitspraak

201701877/1/A1.
Datum uitspraak: 25 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Oosterhout,
en
het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 november 2014 heeft het college aan Onroerend Goed Pannehuys B.V. (hierna: Pannehuys) een omgevingsvergunning verleend voor een horecagelegenheid op het adres Pannenhuisstraat 40 te Den Hout.
Bij besluit van 24 januari 2017 heeft het college opnieuw op het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar beslist en zijn bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Pannehuys heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2018, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. S.E.J Wuyts, zijn verschenen. Ter zitting is tevens verschenen Pannehuys, vertegenwoordigd door mr. M.P. Wolf, advocaat te Breda, vergezeld door [gemachtigde].
Overwegingen
1.    Aan Pannehuys is vergunning verleend voor de bouw van een horecagelegenheid van 1.000 m2, bestaande uit een restaurant met keuken en vier zalen die voor feesten en partijen gebruikt kunnen worden. De horecagelegenheid ligt aan de zuidwestzijde van het Houtse Meer, direct aan het water.
[appellant] woont ten noordoosten van het Houtse Meer, in de woonwijk De Vlindervallei.
2.    Op het bezwaar van [appellant] tegen het besluit tot vergunningverlening van 19 november 2014 heeft het college eerder beslist bij besluit van 21 april 2015. Dat besluit strekte tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar, omdat [appellant] geen belanghebbende zou zijn. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van [appellant] tegen dat besluit bij uitspraak van 10 september 2015 ongegrond verklaard. Bij de uitspraak van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2463, heeft de Afdeling die uitspraak en het besluit van 21 april 2015 vernietigd, zodat het college opnieuw op het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 19 november 2014 moest beslissen. Bij de uitspraak van 14 september 2016 is bepaald dat tegen het nieuw te nemen besluit op bezwaar slechts beroep bij de Afdeling kan worden ingesteld.
3.    Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind)". De locatie van de horecagelegenheid heeft daarin de bestemming "Horeca" en de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie". Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan, omdat ingevolge artikel 30, lid 30.2, van de planregels op of in de voor "Waarde-Archeologie" bestemde gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd of uitgebreid met een oppervlakte groter dan 100 m2. Om realisering van het bouwplan mogelijk te maken, heeft het college de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) in samenhang met artikel 30, lid 30.3, van de planregels.
4.    Ter zitting is gebleken dat [appellant] zijn woning onder voorbehoud heeft verkocht. Anders dan Pannehuys stelt, betekent dit niet dat [appellant] geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De koopovereenkomst kan immers in verband met het gemaakte voorbehoud nog worden ontbonden. Voor niet-ontvankelijkverklaring van het beroep bestaat daarom geen aanleiding.
5.    [appellant] voert aan dat de procedures die hebben geleid tot  verlening van de omgevingsvergunning niet zorgvuldig en niet transparant zijn geweest. De omwonenden zijn onvoldoende geïnformeerd, waardoor zij geen gebruik hebben kunnen maken van mogelijkheden om tegen de plannen voor een horecagelegenheid op te komen. [appellant] voert voorts aan dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de licht- en geluidoverlast die de horecagelegenheid veroorzaakt.
5.1.    Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo bepaalt:
"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[…]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, […]."
Artikel 2.10, eerste lid, bepaalt:
"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
[…]
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, […]."
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, bepaalt:
"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan […]:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan […] opgenomen regels inzake afwijking, […]."
5.2.    Het bestemmingsplan is bij besluit van de raad van de gemeente Oosterhout van 8 juli 2014 vastgesteld. Bij uitspraak van 7 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3105, heeft de Afdeling beslist op de daartegen ingestelde beroepen. [appellant] had geen beroep ingesteld. Dat hij en andere omwonenden in de aanloop naar de vaststelling van het bestemmingsplan niet persoonlijk over de plannen voor een horecagelegenheid zijn geïnformeerd, maakt niet dat de vergunningaanvraag niet aan dit plan moest worden getoetst. In de Wet ruimtelijke ordening, noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur gehouden was eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de bestemmingsplanprocedure.
5.3.    De afwijking van het bestemmingsplan betreft uitsluitend de potentieel aanwezige archeologische waarden en raakt de belangen van [appellant] niet.
Niet in geschil is dat het bestemmingsplan ter plaatse een horecagelegenheid van 1.000 m2 toelaat. De ruimtelijke belangen die betrokken zijn bij een horecavoorziening op deze locatie zijn daarom in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan reeds afgewogen. Voor afweging van deze belangen in het kader van het verlenen van de omgevingsvergunning is dan geen plaats meer. In de door [appellant] gestelde licht- en geluidoverlast heeft het college daarom in redelijkheid geen aanleiding voor weigering van de omgevingsvergunning gezien. Het college behoefde ten behoeve van de vergunningverlening ook geen onderzoek naar licht- en geluidhinder te doen.
5.4.    Anders dan [appellant] stelt, heeft het college de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016 niet naast zich neergelegd. Het college heeft gevolg gevend aan die uitspraak alsnog inhoudelijk op zijn bezwaar beslist. Blijkens het bestreden besluit heeft het college daarbij het advies van de Adviescommissie Algemene wet bestuursrecht Oosterhout overgenomen, waarin inhoudelijk op het bezwaar is ingegaan. Voorts is op 8 december 2016 een hoorzitting gehouden, waar [appellant] zijn bezwaar nader heeft kunnen toelichten. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de totstandkoming van het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig of transparant is geweest.
5.5.    Het betoog faalt.
6.    Het betoog van [appellant] dat het college onvoldoende optreedt tegen de door de horecagelegenheid veroorzaakte overlast, valt buiten de omvang van dit geding. Tegen overtreding van normen voor bijvoorbeeld licht en geluid kan handhavend worden opgetreden. Een besluit over handhaving is thans echter niet aan de orde.
7.    De verzoeken van [appellant] om de gemeente te verplichten een geluid- en lichtonderzoek te doen, maatregelen te nemen om de overlast teniet te doen en de sluitingstijd van de horecagelegenheid te controleren, willigt de Afdeling niet in. Deze verzoeken gaan de omvang van het geding te buiten. Dat geldt ook voor het verzoek met betrekking tot vergoeding van planschade.
8.    Het beroep is ongegrond.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Visser
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2018
148.