ECLI:NL:RVS:2018:1338

Raad van State

Datum uitspraak
25 april 2018
Publicatiedatum
25 april 2018
Zaaknummer
201703882/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • E. Helder
  • J. Kramer
  • F.D. van Heijningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied Hilvarenbeek 2014, reparatieplan en de rechtsgeldigheid van de bouwvergunningen

Op 25 april 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Buitengebied Hilvarenbeek 2014, reparatieplan". Dit bestemmingsplan werd op 7 maart 2017 vastgesteld door de raad van de gemeente Hilvarenbeek. Appellanten, bestaande uit twee inwoners van Diessen en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De zaak werd behandeld op 14 maart 2018. De appellanten stelden dat het bouwvlak op het plandeel met de bestemming "Agrarisch" niet overeenkwam met de eerder verleende vrijstellingen en bouwvergunningen. De raad verdedigde dat het bestemmingsplan in overeenstemming was met de eerder verleende vergunningen en dat de aanpassingen aan het bouwvlak gerechtvaardigd waren. De Afdeling oordeelde dat de raad in redelijkheid had kunnen besluiten om het bouwvlak te handhaven zoals vastgesteld, en verwierp de argumenten van de appellanten. Echter, het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant had bezwaar tegen bepaalde bouw- en gebruiksmogelijkheden in het plan, en de Afdeling oordeelde dat het bestreden besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling vernietigde het besluit voor het plandeel met de bestemming "Bedrijf - Agrarisch verwant" en droeg de raad op om binnen 52 weken een nieuw besluit te nemen. Het beroep van de inwoners werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

201703882/1/R2.
Datum uitspraak: 25 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], beiden wonend te Diessen, gemeente Hilvarenbeek,
2.    het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, gevestigd te ’s-Hertogenbosch (hierna: het college),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Hilvarenbeek,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 maart 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Hilvarenbeek 2014, reparatieplan" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] en het college beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten sub 1] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 maart 2018, waar [appellanten sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. Eliazer en A. Speekenbrink, en de raad, vertegenwoordigd door J.J.M. Lubbers-Kluijtmans en mr. B.F.J. Bollen, advocaat te Tilburg, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [vergunninghouder], initiatiefnemer van het bedrijf aan de [locatie 1] te Diessen, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], bijgestaan door mr. J.J.J de Rooij, advocaat te Tilburg, en [belanghebbende], initiatiefnemer van het bedrijf aan de [locatie 2] te Haghorst, eveneens vertegenwoordigd door mr. J.J.J de Rooij, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.    Bij uitspraak van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:641, heeft de Afdeling het besluit van 13 maart 2014, waarbij de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Hilvarenbeek 2014" (hierna: het oorspronkelijke plan) heeft vastgesteld, gedeeltelijk vernietigd. De Afdeling vernietigde dat besluit onder meer voor zover het bouwvlak dat was weergegeven ter plaatse van het perceel aan de [locatie 1] te Diessen niet volledig overeenkwam met een voor dat perceel verleende vrijstelling en bouwvergunning eerste fase. Daarnaast vernietigde de Afdeling het besluit onder meer voor zover het de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Bedrijf - Agrarisch verwant" voor het perceel aan de [locatie 2] te Haghorst betrof.
De raad heeft het besluit van 7 maart 2017 vastgesteld om het gedeeltelijk vernietigde oorspronkelijke plan te repareren.
Toetsingskader
2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van [appellanten sub 1]
Verbeelding en bestreden besluit
3.    [appellanten sub 1] kunnen zich niet verenigen met de omvang van het bouwvlak dat is weergegeven op het plandeel met de bestemming "Agrarisch", betreffende de [locatie 1] te Diessen. Zij stellen dat het bouwvlak volgens het raadsbesluit moet overeenkomen met de footprint van het bouwplan waarvoor bij besluiten van 14 april 2009 en 27 oktober 2009 een vrijstelling en bouwvergunning eerste fase zijn verleend. De raad heeft de verbeelding meermaals aangepast en het uiteindelijk daarop weergegeven bouwvlak is volgens [appellanten sub 1] ten onrechte groter dan de vergunde footprint. De raad heeft zich bij het aanpassen van de verbeelding volgens hen ten onrechte laten leiden door aanwijzingen van de initiatiefnemer en de raadsinformatiebrief met kenmerk 2017-53, waarin is miskend dat de gerealiseerde stal 2 groter is dan vergund.
3.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat hij met inachtneming van hetgeen is overwogen in de uitspraak van 9 maart 2016, in het plan één op één heeft voorzien in de bebouwing waarvoor de vrijstelling en bouwvergunning eerste en tweede fase zijn verleend. De raad stelt voorts dat tweemaal is gebleken dat het gepubliceerde besluit niet overeenstemde met het vastgestelde besluit. De raad wijst erop dat uiteindelijk de juiste versie van het besluit zes weken ter inzage heeft gelegen, zodat van een onzorgvuldig genomen besluit geen sprake is.
3.2.    Bij besluit van 14 april 2009 heeft de raad een vrijstelling van het op dat moment geldende bestemmingsplan verleend voor het oprichten van stallen ten behoeve van een varkenshouderij aan de [locatie 1]. Bij besluiten van 27 oktober 2009 en 30 januari 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek een bouwvergunning eerste fase en een bouwvergunning tweede fase (thans: omgevingsvergunning voor bouwen) verleend. Al deze besluiten waren ten tijde van het nemen van het bestreden besluit in rechte onaantastbaar.
3.3.    De Afdeling kan het raadsbesluit en het daarbij aangenomen amendement niet anders lezen dan dat het bouwvlak voor het perceel aan de [locatie 1] overeen dient te komen met de footprint van de bebouwing waarvoor de vrijstelling en de bouwvergunning eerste fase zijn verleend.
3.4.    De raad heeft het plan na de vaststelling daarvan gepubliceerd en ter inzage gelegd. De raad heeft nadien geconstateerd dat het in de gepubliceerde verbeelding weergegeven bouwvlak kleiner was dan de footprint van de bebouwing waarvoor de vrijstelling en de bouwvergunning eerste fase zijn verleend. De raad heeft daarin aanleiding gezien de verbeelding te wijzigen en het plan nogmaals te publiceren en ter inzage te leggen. Nadien heeft de raad geconstateerd dat het in de gewijzigde gepubliceerde verbeelding weergegeven bouwvlak ruimer was dan de footprint van de bebouwing waarvoor de vrijstelling en de bouwvergunning eerste fase zijn verleend. De raad heeft daarin aanleiding gezien de verbeelding nogmaals te wijzigen en het plan nogmaals te publiceren en ter inzage te leggen.
De Afdeling stelt vast dat, zoals ook blijkt uit de door de raad overgelegde tekeningen, de bouwvlakgrens die is weergegeven in de verbeelding thans overeenkomt met de footprint van de bebouwing waarvoor de vrijstelling en de bouwvergunning eerste fase zijn verleend.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de omvang van het bouwvlak dat in de verbeelding is weergegeven op het plandeel met de bestemming "Agrarisch" betreffende de [locatie 1], afwijkt van het raadsbesluit. Het betoog faalt.
3.5.    Uit hetgeen is overwogen onder 3.4 volgt dat de raad in de raadsinformatiebrief noch in aanwijzingen van de initiatiefnemer, wat daar verder ook van zij, aanleiding heeft gezien om in de verbeelding een bouwvlak op te nemen met een omvang die groter is dan de footprint van de bebouwing waarvoor de vrijstelling en de bouwvergunning eerste fase zijn verleend. Het aangevoerde geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het bestreden besluit in zoverre niet met de daarbij te betrachten zorgvuldigheid zou hebben voorbereid. Het betoog faalt.
Belangenafweging
4.    [appellanten sub 1] stellen dat na de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2016, waaruit volgens hen volgt dat het bouwvlak overeen moet komen met de vrijstelling en bouwvergunnig eerste fase, is gebleken dat de footprint van de in 2015 gerealiseerde stal 2 aan de zuidzijde groter is dan vergund. Ook wijkt de gerealiseerde inrichting volgens hen af van de bij besluit van 5 maart 2012 verleende omgevingsvergunning voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting, met name omdat sprake is van een andere luchtwasser en stalinrichting dan vergund. De op 11 september 2016 door de initiatiefnemer ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning, waarmee is beoogd de feitelijke situatie te legaliseren, betreft volgens hen een nieuw bouwplan. Voor het nieuwe bouwplan kan volgens hen geen gebruik worden gemaakt van de voor het oorspronkelijke bouwplan verleende vrijstelling. Ook is het nieuwe bouwplan volgens hen in strijd met de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant. Gelet op de voormelde omstandigheden had de raad volgens [appellanten sub 1] moeten voorzien in een bouwvlak met een omvang van maximaal 1 hectare, zoals was voorzien in het bestemmingsplan op grond waarvan de vrijstelling is verleend.
4.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het plan dient te voorzien in de bebouwing waarvoor de in rechte onaantastbare bouwvergunning eerste en tweede fase zijn verleend. De raad stelt dat hij bij het nemen van het bestreden besluit heeft onderkend dat de feitelijke situatie aan de [locatie 1] gedeeltelijk afwijkt van de vergunde situatie.
4.2.    Het betoog van [appellanten sub 1] dat de vrijstelling niet kan worden gebruikt voor het realiseren van een ander bouwplan dan waarvoor hij is aangevraagd en verleend, is juist. Dat is echter niet de situatie die thans aan de orde is. In dit geval zijn op basis van de vrijstelling reeds een bouwvergunning eerste fase en een bouwvergunning tweede fase verleend, die ten tijde van het nemen van het bestreden besluit in rechte onaantastbaar waren. Legaal bestaande bebouwing dient in beginsel als zodanig in het bestemmingsplan te worden bestemd. Dat geldt ook voor een bouwwerk dat weliswaar nog niet is opgericht, maar wel onherroepelijk is vergund. De raad heeft in overeenstemming met deze uitgangspunten en met inachtneming van hetgeen is overwogen in de uitspraak van 9 maart 2017 in het plan voorzien in een bouwvlak dat overeenkomt met de footprint van het gedeeltelijk gerealiseerde bouwplan waarvoor de bouwvergunning eerste fase en de bouwvergunning tweede fase zijn verleend. In de door [appellanten sub 1] gestelde omstandigheid dat de feitelijke situatie afwijkt van de vergunde situatie, heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om ervan af te zien het deel van de bebouwing dat in overeenstemming met de bouwvergunning eerste fase en de bouwvergunning tweede fase is gerealiseerd of het onherroepelijk vergunde maar nog niet gerealiseerde deel van het bouwplan, als zodanig te bestemmen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat desgevraagd ter zitting niet is gebleken van gewijzigde planologische inzichten van de raad op grond waarvan een veehouderij in de omvang waarvoor de bouwvergunning eerste fase en de bouwvergunning tweede fase zijn verleend, ter plaatse niet langer ruimtelijk aanvaardbaar kan worden geacht.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen voorzien in het bouwvlak dat in de verbeelding is weergegeven op het plandeel met de bestemming "Agrarisch" betreffende de [locatie 1]. Het betoog faalt.
Vrijstelling
5.    In de onderhavige procedure staat uitsluitend het door de raad vastgestelde plan ter beoordeling. De beroepsgrond van [appellanten sub 1] dat het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek de vrijstelling had moeten intrekken, omdat daarvan geen gebruik meer kan worden gemaakt, betreft niet het vastgestelde plan. De Afdeling laat deze beroepsgrond daarom buiten inhoudelijke bespreking.
Conclusie
6.    Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellanten sub 1] ongegrond.
7.    Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellanten sub 1] bestaat geen aanleiding.
Het beroep van het college
8.    Het college kan zich niet verenigen met verscheidene in het plan voorziene bouw- en gebruiksmogelijkheden voor het perceel aan de [locatie 2] (hierna: het perceel). Het college betoogt dat artikel 5, lid 5.2, onder 5.2.12 van de planregels, voor zover dit het perceel betreft, ten onrechte voorziet in de realisatie van sleufsilo’s, kuilplaten voor voeropslag, een bietenplaat, mestplaat en andere agrarische voorzieningen. Daarmee voorziet het plan in strijd met artikel 7, lid 7.3, onder 1, aanhef en onder b, van de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant in uitbreiding van het bouwperceel. Het college kan zich voorts niet verenigen met artikel 5, lid 5.1, onder a, van de planregels voor zover daarin is bepaald dat de vloeroppervlakte van bedrijfsgebouwen op het perceel maximaal 17.473 m² mag bedragen. Het college wijst erop dat deze volledige oppervlakte kan worden gebruikt voor intensieve veehouderij. Volgens het college voorziet deze bepaling in strijd met artikel 7, lid 7.3, onder 2, van de Verordening ruimte 2014 in een toename van de oppervlakte van bestaande gebouwen zonder dat het plan voldoet aan de onder a tot en met c vermelde voorwaarden. Het college heeft verder bezwaar tegen artikel 1, lid 1.100, van de planregels voor zover dit het perceel betreft, omdat daaruit ten onrechte volgt dat ter plaatse een bedrijf voor mestbewerking van derden kan worden gevestigd. Volgens het college is het plan in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 7.12, eerste lid, van de Verordening 2014. Het college betoogt ten slotte dat het plan ter plaatse van het perceel onvoldoende de bescherming van de ecologische verbindingszone waarborgt en in zoverre is vastgesteld in strijd met artikel 11 van de Verordening 2014.
8.1.    Blijkens de verbeelding van het plan is aan het plandeel met de bestemming "Bedrijf - Agrarisch verwant", betreffende het perceel, de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 21" toegekend. Voorts is op het oostelijke deel van dit plandeel een bouwvlak weergegeven.
8.2.    De raad beaamt de standpunten van het college. De raad heeft toegelicht dat hij gelet op hetgeen het college naar voren heeft gebracht, in overleg met het college en de initiatiefnemer [belanghebbende] een nieuw, passend bestemmingsplan zal vaststellen voor het perceel. Dit nieuwe bestemmingsplan zal naar verwachting binnen maximaal een jaar worden vastgesteld. [belanghebbende] heeft desgevraagd ter zitting toegezegd dat hij niet voordien een omgevingsvergunning zal aanvragen.
Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf - Agrarisch verwant", betreffende het perceel, niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt.
9.    In hetgeen het college heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Bedrijf - Agrarisch verwant" betreffende het perceel, is genomen in strijd met 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het beroep van het college is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd.
10.    De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor het vernietigde plandeel met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen.
11.    Van proceskosten ten aanzien van het college die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het beroep van het college van gedeputeerde staten van
Noord-Brabant gegrond;
II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Hilvarenbeek van 7 maart 2017 waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied Hilvarenbeek 2014, reparatieplan" is vastgesteld voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf - Agrarisch verwant" betreffende het perceel aan de [locatie 2] te Haghorst;
III.    draagt de raad van de gemeente Hilvarenbeek op om binnen 52 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV.    verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] ongegrond;
V.    gelast dat de raad van de gemeente Hilvarenbeek aan het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 333,00 (zegge: driehonderddrieëndertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.M.J. Stolk, griffier.
w.g. Helder    w.g. Stolk
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2018
743.