ECLI:NL:RVS:2018:1312

Raad van State

Datum uitspraak
18 april 2018
Publicatiedatum
19 april 2018
Zaaknummer
201801747/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep in vreemdelingenbewaring

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld. De vreemdeling was op 14 juli 2017 in vreemdelingenbewaring geplaatst. Tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 januari 2018, die het beroep van de vreemdeling tegen het voortduren van de bewaring niet-ontvankelijk verklaarde, heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. De rechtbank had in haar uitspraak aangegeven dat er geen rechtsmiddel openstond tegen haar beslissing.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift begint op de dag na de bekendmaking van de uitspraak. In dit geval was de uitspraak op 9 januari 2018 bekendgemaakt, en het hogerberoepschrift werd pas op 28 februari 2018 ingediend, wat zeven weken na de bekendmaking was. De Raad van State concludeert dat het hogerberoepschrift onredelijk laat is ingediend, aangezien de wet geen mogelijkheid biedt voor hoger beroep tegen de voortduring van een vrijheidsontnemende maatregel.

De Raad van State verklaart het hoger beroep derhalve niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 18 april 2018.

Uitspraak

201801747/1/V3.
Datum uitspraak: 18 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 9 januari 2018 in zaak nr. NL17.15561 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2017 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 9 januari 2018 heeft rechtbank het tegen het voortduren van de bewaring door de vreemdeling ingestelde beroep en het verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.P.R. Peeters, advocaat te Rijsbergen, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, vangt de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift aan met ingang van de dag na die, waarop de aangevallen uitspraak op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:12, eerste en vierde lid, van de Awb, voor zover thans van belang, wordt een beroep dat niet aan een termijn is gebonden niet-ontvankelijk verklaard indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voor zover thans van belang, bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep een week.
2.    De wet voorziet niet in de mogelijkheid tot het instellen van hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank over de voortduring van een vrijheidsontnemende maatregel en daarmee evenmin in een termijn hiervoor.
In aansluiting bij artikel 6:12, eerste en vierde lid, van de Awb dient een hogerberoepschrift echter niet onredelijk laat te worden ingediend.
Voor de beantwoording van de vraag of het hogerberoepschrift niet onredelijk laat is ingediend, dient aansluiting te worden gezocht bij de in artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 genoemde termijn van één week.
3.    De aangevallen uitspraak is op 9 januari 2018 in het digitaal dossier geplaatst en daarmee verzonden, wat de vreemdeling niet heeft bestreden. Het hogerberoepschrift is eerst op 28 februari 2018, derhalve zeven weken na de bekendmaking van de aangevallen uitspraak, bij faxbericht verzonden en bij de Raad van State ingekomen. De vreemdeling heeft het hogerberoepschrift daarom onredelijk laat ingediend.
Geen rechtvaardiging is gelegen in de omstandigheid dat de vreemdeling op 19 januari 2018 verzet heeft willen doen tegen de aangevallen uitspraak. Daarbij is van belang dat de rechtbank onder de aangevallen uitspraak heeft vermeld dat tegen haar uitspraak geen rechtsmiddel openstaat hetgeen de griffier van de rechtbank ook bij brieven van 20 en 21 februari 2018 heeft bevestigd. Dat het hogerberoepschrift binnen een week na de brief van 21 februari 2018 is ingediend, leidt niet tot een andere conclusie.
4.    Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Bechinka
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2018
371-863.