201702003/1/R3.
Datum uitspraak: 18 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B], wonend te Almelo, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
en
het college van burgemeester en wethouders van Almelo,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2017 heeft het college het wijzigingsplan "[locatie 1]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een nadere uiteenzetting gegeven.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2017, waar [appellant A] en [appellante B], en het college, vertegenwoordigd door P.F. Reinerink en B. Kooistra, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vergezeld door [persoon], als partij gehoord.
De Afdeling heeft het onderzoek heropend en op 9 november 2017 een onderzoek ter plaatse ingesteld en een comparitiezitting gehouden.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Het wijzigingsplan is gebaseerd op artikel 24.7.3 van de planregels van het bestemmingsplan "Westelijke Groene Long" (hierna: het bestemmingsplan), vastgesteld op 20 juni 2013 en voorziet in de wijziging van de bestemming "Wonen-Stadsrand".
Het wijzigingsplan voorziet in de mogelijkheid een autoreparatiebedrijf als nevenactiviteit toe te staan op het perceel [locatie 1]. Hiertoe is op de verbeelding ter plaatse van een bestaande schuur de aanduiding "bedrijf" opgenomen. De omvang van de schuur bedraagt ongeveer 360 m². Van deze schuur mag 213,3 m² worden gebruikt voor het autoreparatiebedrijf. De activiteiten ter plaatse betreffen autoreparatie- en onderhoudswerkzaamheden.
Inleiding
2. [appellant] woont aan de [locatie 2], nabij het perceel [locatie 1]. De afstand tussen de schuur waaraan voor een deel de aanduiding "bedrijf" is toegekend en de woning van [appellant] bedraagt ongeveer 35 m. [appellant] kan zich niet verenigen met het wijzigingsplan, omdat hij vreest voor aantasting van zijn woongenot door geluidhinder als gevolg van de reparatiewerkzaamheden en aan- en af rijdende auto’s. Tevens vreest hij voor verlies van zijn vrije uitzicht, verrommeling van het perceel [locatie 1] en als gevolg daarvan waardevermindering van zijn woning.
3. De regelgeving die relevant is voor de hierna volgende overwegingen is opgenomen in de uitspraak dan wel, onder aanduiding van de betreffende overweging(en), in de bijlage bij deze uitspraak.
Procedureel
4. Ter zitting heeft [appellant] zijn beroepsgrond over de wijze waarop het perceel [locatie 1] in het vastgestelde Structuurplan Almelo is aangewezen, ingetrokken.
5. [appellant] stelt dat het college het voorontwerp van het wijzigingsplan ten onrechte niet ter inzage heeft gelegd en dat de inspraakprocedure niet is gevolgd.
5.1. In de "Verordening inzake de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken", van Almelo (hierna: Inspraakverordening) staat in artikel 2:
"1. Elk bestuursorgaan besluit ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.
2. Inspraak wordt altijd verleend indien de wet daartoe verplicht
[..]"
5.2. In paragraaf 9.2 van de toelichting van het wijzigingsplan staat dat in voorliggend geval er, gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen voorontwerpwijzigingsplan ter inzage wordt gelegd.
5.3. Het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van een ontwerpwijzigingsplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure. In zoverre verplicht de wet daar niet toe.
Uit de Inspraakverordening volgt dat in het geval de wet niet tot inspraak verplicht, het college kan besluiten of het de gelegenheid tot inspraak biedt voorafgaand aan de terinzagelegging van een ontwerpwijzigingsplan. In dit geval heeft het college afgezien van het bieden van inspraak gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college dit niet in redelijkheid heeft kunnen doen.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt dat de gevolgde procedure onzorgvuldig en onduidelijk was. Reeds in 2010 heeft hij bij de gemeente zorgen geuit over de ontwikkelingen op het perceel [locatie 1] en in 2013 heeft hij een handhavingsverzoek ingediend bij het college. Het college heeft in reactie daarop de beslistermijn opgeschort, maar heeft nimmer een besluit op dat handhavingsverzoek genomen.
[appellant] vernam pas door middel van een bekendmaking in de krant van 3 mei 2016 dat er voor het perceel [locatie 1] een ontwerpwijzigingsplan was vastgesteld. Vervolgens heeft [appellant] ondanks herhaalde verzoeken, telefonisch en per e-mail, geen inhoudelijke reactie gekregen op de door hem naar voren gebrachte zienswijze. Daarna moest hij opnieuw door middel van een bekendmaking in de krant vernemen dat het wijzigingsplan op 31 januari 2017 is vastgesteld. Op 3 februari 2017 heeft hij pas de zienswijzenreactienota ontvangen, aldus [appellant].
6.1. Voor zover [appellant] betoogt dat het college nimmer een besluit op zijn handhavingsverzoek heeft genomen, wijst de Afdeling erop dat in deze procedure de rechtmatigheid van het bestreden besluit - inhoudende de vaststelling van het wijzigingsplan - aan de orde is. In deze procedure kunnen dan ook alleen beroepsgronden die daarop zien aan de orde komen. Beroepsgronden van [appellant] die geen betrekking hebben op dit besluit, zoals beroepsgronden over het uitblijven van een besluit van het college in reactie op een door [appellant] gedaan handhavingsverzoek, zullen daarom in deze procedure buiten inhoudelijke bespreking blijven.
6.2. Niet in geschil is dat de kennisgeving van het ontwerpwijzigingsplan op de wettelijk voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden en dat [appellant] in de gelegenheid is gesteld om zienswijzen naar voren te brengen tegen het ontwerpwijzigingsplan. [appellant] heeft dit ook gedaan.
Op 31 januari 2017 heeft het college het wijzigingsplan vastgesteld. De kennisgeving van het wijzigingsplan is gepubliceerd in de Staatscourant van 7 februari 2017, nr. 7444 en in de lokale krant, de Tubantia van 2 februari 2017. Op 3 februari 2017 is aan [appellant] mededeling gedaan van de vaststelling van het wijzigingsplan en heeft hij de zienswijzennota ontvangen. Gelet hierop is de wettelijk voorgeschreven procedure gevolgd. De wijze waarop naar de stelling van [appellant] in de periode voorafgaand aan het ontwerpwijzigingsplan, dan wel in de periode tussen het ontwerpwijzigingsplan en de vaststelling van het wijzigingsplan geen of onvoldoende informatie is verstrekt, kan niet afdoen aan de omstandigheid dat de wettelijk voorgeschreven procedure is gevolgd.
Het betoog faalt.
Het wijzigingsplan inhoudelijk
7. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
Wijzigingsvoorwaarden
8. [appellant] stelt dat niet aan de wijzigingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan is voldaan. In de wijzigingsregels staat dat maximaal 30% van de legale bedrijfsbebouwing voor autoreparatiewerkzaamheden mag worden gebuikt. [appellant] voert aan dat de bebouwing op perceel [locatie 1] niet legaal is. Zo is de kapschuur aan de westzijde van het perceel volgens hem zonder vergunning gebouwd en kan het college volgens [appellant] niet aantonen dat de overige schuren met bouwvergunning zijn gebouwd.
Voorts betoogt [appellant] dat de uitkomst van de 30% berekening van het college niet klopt. Het college gaat uit van een omvang van 711 m² voormalige bedrijfsbebouwing, zodat het plan de nevenactiviteiten toestaat op 213,3 m² ter plaatse van de bestaande schuur. Ook al zou volgens [appellant] voor wat betreft de overige schuren worden uitgegaan van een legale situatie, dan bedraagt de omvang van de voormalige bedrijfsbebouwing 634,25 m² (60 m²+57,5 m²+216,75 m²) en geen 711 m². 30% van 634,25 m² bedraagt 190,3 m², aldus [appellant].
8.1. Het college stelt zich op het standpunt dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden van artikel 24.7.3 van de planregels van het bestemmingsplan. Alle opstallen zijn volgens de raad legaal opgericht. Van de kapschuur aan de westzijde van het perceel is weliswaar geen vergunning te vinden, maar deze kapschuur is wel aangegeven op de plattegrond bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor de bouw van een ontsmettingssluis met voeder silo tussen twee bestaande schuren. De desbetreffende kapschuur is tevens aangegeven op de plattegrond bij de omgevingsvergunning voor de sloop van 3 schuren ten behoeve van een nieuwe schuur. De omvang van deze kapschuur bedraagt 123 m², de omvang van de overige schuren bedragen onderscheidenlijk 50 m², 323 m², 15 m² en 200 m². De totale oppervlakte van deze opstallen bedraagt 711 m², aldus het college.
8.2. Ingevolge artikel 24.7.3, onder c, van de planregels kan het college het plan wijzigen voor het toelaten van bij de woning behorende en daaraan ondergeschikte nevenactiviteiten mits maximaal 30% van de oppervlakte van de bestaande en met bouwvergunning gebouwde voormalige bedrijfsbebouwing, die minimaal drie jaar in agrarisch gebruik is geweest, hiervoor wordt gebruikt en geen nieuwbouw ten behoeve hiervan plaatsvindt.
8.3. De Afdeling overweegt dat de omstandigheid dat de kapschuur aan de westzijde van het perceel is aangegeven op de plattegrond bij een omgevingsvergunning voor de sloop van 3 schuren onverlet laat dat het college geen omgevingsvergunning voor bouwen van deze kapschuur kan overleggen, zodat niet vaststaat dat deze schuur, met een omvang van 123 m², met bouwvergunning is gebouwd. De Afdeling stelt vast dat in zoverre ten aanzien van deze kapschuur niet is voldaan aan artikel 24.7.3, onder c, van de regels van het bestemmingsplan.
De Afdeling stelt voorts vast dat de kleinste schuur, met een omvang van 15 m², zich niet meer op het perceel bevindt, zodat deze niet kan worden aangemerkt als bestaande bebouwing als bedoeld in artikel 24.7.3, onder c, van de regels van het bestemmingsplan.
Het betoog slaagt.
Conclusie
8.4. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 24.7.3, onder c, van de planregels van het bestemmingsplan. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 24.7.3, onder c, van de planregels te worden vernietigd.
Aangezien de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid bepalend zijn voor de vraag of de bestemming kan worden gewijzigd, worden de overige beroepsgronden niet besproken.
Vervolgbesluitvorming
9. Omdat partijen al lange tijd verdeeld zijn over het antwoord op de vraag of vestiging en exploitatie van een autoreparatiebedrijf op het perceel [locatie 1] vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar kan worden geacht, ziet de Afdeling met het oog op mogelijke vervolgbesluitvorming aanleiding dit vraagstuk op basis van de in deze procedure ingebrachte stukken en stellingen van partijen te beoordelen. Van belang daarbij is dat het college tijdens de comparitie heeft aangegeven welwillend te blijven staan tegenover de vestiging en exploitatie van een dergelijk bedrijf.
10. Het college is van oordeel dat aan voormalige agrarische bedrijfspercelen, gelet ook op de omvang en de inrichting ervan, een passende herbestemming moet kunnen worden gegeven. Een dergelijke herbestemming kan zien op bepaalde andersoortige bedrijvigheid, waartoe een autoreparatiebedrijf kan behoren, met een bepaalde maximum omvang en onder bepaalde voorwaarden. De Afdeling komt een dergelijk standpunt op voorhand niet onredelijk voor.
11. Volgens [appellant] leiden de ter plaatse door [belanghebbende] verrichte autoreparatie-activiteiten tot een aantasting van zijn woongenot door geluidhinder, omdat [belanghebbende] met geopende deuren en ramen en soms ook in de buitenlucht deze bedrijfsmatige werkzaamheden uitvoert. [appellant] wenst vooral duidelijkheid over hetgeen op perceel [locatie 1] planologisch is toegestaan. Voorts vreest hij voor verrommeling van het perceel en voor zijn veiligheid.
11.1. Een autoreparatiebedrijf kan op basis van de door het college toegepaste VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: VNG-brochure) worden aangemerkt als ‘Handel in auto’s en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven (SBI- 2008: 451, 452, 454), welke in de zogenoemde milieucategorie 2 valt. De grootste richtafstand voor milieucategorie 2 bedraagt 30 m voor het aspect geluid. Voor de milieuaspecten geur en gevaar gelden richtafstanden van 10 m. Het perceel [locatie 1] ligt in het omgevingstype gemengd. Ingevolge de VNG-brochure kan de richtafstand van 30 m dan worden verkleind tot 10 m. In dit geval is dat overigens niet aan de orde, omdat wordt voldaan aan de richtafstand van 30 m die geldt voor een rustig omgevingstype. De woning van [appellant] bevindt zich op een afstand van 35 m, gemeten vanaf de rand van de schuur, waarin de autoreparatie-activiteiten plaatsvinden, en de gevel van de woning van [appellant].
11.2. Zoals het college tijdens de comparitie heeft aangegeven, is het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing op een autoreparatiebedrijf. Dat betekent dat [belanghebbende] zich onder meer op het gebied van geluid en veiligheid moet houden aan de voorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Dit houdt onder meer in dat [belanghebbende] dient te voldoen aan de in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer opgenomen geluidnormen en dat het proefdraaien van verbrandingsmotoren niet in de buitenlucht mag plaatsvinden. Verder kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift bepalen welke technische voorzieningen moeten worden aangebracht en welke gedragsregels in acht moeten worden genomen om aan de geldende geluidnormen te voldoen.
11.3. Indien een afstand van tenminste 30 m in acht wordt genomen tussen de schuur, waarin de autoreparatie-activiteiten plaatsvinden, en de gevel van de woning van [appellant], en in de buitenlucht geen autoreparatie-activiteiten worden verricht,- welke activiteiten onder de vigeur van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ook niet zijn toegestaan - en het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt nageleefd, dan valt op voorhand niet uit te sluiten dat wordt geoordeeld dat ter plaatse van het perceel van [appellant] sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
11.4. Naar aanleiding van zijn bezwaar over de verrommeling op het perceel [locatie 1] heeft [appellant] tijdens de comparitie aangegeven op zich geen problemen te hebben met het ten behoeve van de uitoefening van het autoreparatiebedrijf parkeren van maximaal 3 - 5 auto’s ten westen van de schuur die [belanghebbende] gebruikt voor zijn autoreparatiebedrijf, en met het ten behoeve van privé-doeleinden parkeren van maximaal 4 auto’s ten zuiden van die schuur. Voor zover dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening dienstig wordt geacht, zou daarover in het kader van mogelijkerwijs opnieuw te verlenen planologische medewerking een regeling kunnen worden getroffen.
Conclusie
12. Het beroep is gegrond.
13. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. De Afdeling ziet echter geen aanleiding voor vergoeding van de gestelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, nu het beroepschrift door [appellant] op eigen titel is ingediend en ook overige proceshandelingen niet zijn uitgevoerd door een rechtshulpverlener. Voorts komen de gestelde kosten van een in opdracht opgesteld deskundigenrapport niet voor vergoeding in aanmerking, omdat een dergelijk deskundigenrapport niet is neergelegd in een schriftelijk verslag, althans [appellant] een dergelijk verslag niet heeft overgelegd.
14. De Afdeling stelt met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht, de aan [appellant] te vergoeden verletkosten in beroep vast op een bedrag van € 414,00 uitgaande van het forfaitair vastgestelde aantal van zes uur en het door [appellant] overgelegde uurtarief van € 69,00.
15. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almelo van 31 januari 2017 tot vaststelling van het wijzigingsplan "[locatie 1]";
III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Almelo op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Almelo tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellante B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 466,91 (zegge: vierhonderdzesenzestig euro en eenennegentig cent);
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Almelo aan [appellant A] en [appellante B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Heinen, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Heinen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2018
632. BIJLAGE
* Bij rechtsoverweging 6.2
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:12:
1. Voorafgaand aan de terinzagelegging geeft het bestuursorgaan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.
2. Indien het een besluit van een tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan betreft, wordt de kennisgeving in ieder geval in de Staatscourant geplaatst, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
3. In de kennisgeving wordt vermeld:
a. waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen;
b. wie in de gelegenheid worden gesteld om zienswijzen naar voren te brengen;
c. op welke wijze dit kan geschieden;
d. indien toepassing is gegeven aan artikel 3:18, tweede lid: de termijn waarbinnen het besluit zal worden genomen.
Artikel 3:42
[..]
2. De bekendmaking van besluiten van een niet tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Elektronische bekendmaking vindt uitsluitend plaats in een van overheidswege uitgegeven blad, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
[..]
Artikel 3:43
1. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking wordt van het besluit mededeling gedaan aan degenen die bij de voorbereiding ervan hun zienswijze naar voren hebben gebracht. Aan een adviseur als bedoeld in artikel 3:5 wordt in ieder geval mededeling gedaan indien van het advies wordt afgeweken.
2. Bij de mededeling van een besluit wordt tevens vermeld wanneer en hoe de bekendmaking ervan heeft plaatsgevonden.
Wet ruimtelijke ordening
Artikel 3.9a
1. Op de voorbereiding van een wijziging of uitwerking van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat de kennisgeving bedoeld in artikel 3:12 van die wet, tevens langs elektronische weg geschiedt, dat het ontwerpbesluit met de hierbij behorende stukken tevens langs elektronische weg beschikbaar wordt gesteld, dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging omtrent de uitwerking of wijziging besluiten. Op het besluit tot vaststelling van een wijziging of uitwerking van een bestemmingsplan is artikel 3.8, derde lid, van overeenkomstige toepassing.
[..]
Artikel 3.8
[..]
3. De bekendmaking van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan geschiedt binnen twee weken na de vaststelling. Burgemeester en wethouders plaatsen de kennisgeving van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan tevens in de Staatscourant en voorts geschiedt deze langs elektronische weg. Gelijktijdig verzenden zij de kennisgeving, bedoeld in de vorige volzin, langs elektronische weg aan de diensten en bestuursorganen bedoeld in het eerste lid, onder b, en stellen zij het besluit met de hierbij behorende stukken langs elektronische weg beschikbaar. In afwijking van artikel 3:1, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zijn op een besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan de artikelen 3:40, 3:42, 3:43, 3:44 en 3:45 en afdeling 3.7 van die wet van toepassing.
[..]
* Bij rechtsoverweging 8.3
Artikel 24.7.3 Nevenactiviteiten
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het toelaten van bij de woning behorende en daaraan ondergeschikte nevenactiviteiten met bijbehorende voorzieningen, mits:
a. het de vestiging van een bedrijf betreft als bedoeld in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1), dan wel bedrijven die voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaken daaraan gelijk kunnen worden gesteld, met dien verstande dat het milieu niet extra mag worden belast ten opzichte van de milieubelasting van het gestopte agrarische bedrijf;
b. er geen sprake is van detailhandel anders dan verkoop van ter plaatse geproduceerde artikelen;
c. maximaal 30% van de oppervlakte van de bestaande en met bouwvergunning gebouwde voormalige bedrijfsbebouwing, die minimaal drie jaar in agrarisch gebruik zijn geweest, hiervoor wordt gebruikt en geen nieuwbouw ten behoeve hiervan plaatsvindt;
d. opslag en stalling in verband met de nevenactiviteiten uitsluitend inpandig plaatsvinden;
e. er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
f. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
g. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
Wijzigingsplan "[locatie 1]"
Artikel 3 Wonen-Stadsrand
De Verbeelding van het bestemmingsplan "Westelijke Groene Long" is gewijzigd in die zin dat ter plaatse van een bestaande schuur een aanduiding "bedrijf" is opgenomen. Een en ander zoals weergegeven op de verbeelding van dit wijzigingsplan.
De bestemmingsregels van de bestemming "Wonen-Stadsrand" behorende bij het bestemmingsplan "Westelijke Groene Long" blijven onverkort van toepassing, met dien verstande dat de regels als volgt worden gewijzigd:
a. aan artikel 24.1 is toegevoegd: een autoservice/reparatiebedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf’;
b. aan artikel 24.2.1 is toegevoegd: een woning mag worden verplaatst, met dien verstande dat aangetoond wordt dat de verplaatsing vanuit milieukundig oogpunt aanvaardbaar is;
c. aan artikel 24.5 is een artikel 24.5.4 (bedrijfsmatige activiteiten) en artikel 25.5.5 (Voorwaardelijke Verplichting) toegevoegd.
24.5.4 Bedrijfsmatige activiteiten
Onder een strijdig gebruik wordt in ieder geval bedoeld:
a. detailhandel anders dan verkoop van ter plaatse geproduceerde artikelen;
b. plaat- en spuitwerkzaamheden;
c. het exploiteren van bedrijfsmatige activiteiten buiten de aanduiding "bedrijf";
d. opslag en stalling ten behoeve van het garagebedrijf uitsluitend inpandig binnen de aanduiding "bedrijf".