201705623/1/A1.
Datum uitspraak: 18 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 mei 2017 heeft het college zijn beslissing om op 25 april 2017 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte (€ 160,00) van de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 13 juni 2017, verzonden op 14 juni 2017, heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2018, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.W. Schrijver, is verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 25 april 2017 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer ter hoogte van het pand aan de Steenhouwersgaarde 89 te Den Haag. Omdat op de doos een sticker is aangetroffen met daarop de naam en adresgegevens van [appellante], stelt het college zich op het standpunt dat de doos herleidbaar is tot haar. Het college stelt dan ook dat [appellante] de doos in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening 2010 ter inzameling heeft aangeboden. Daarom dient [appellante] volgens het college te worden aangemerkt als overtreder. Een gedeelte van de kosten van de spoedeisende bestuursdwang kan volgens het college op [appellante] als overtreder worden verhaald.
2. [appellante] betoogt dat het college haar ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Zij stelt de doos met spullen in haar portiek te hebben geplaatst, waarna deze is gestolen. Omdat er geen waardevolle spullen in de doos zaten, heeft zij geen aangifte gedaan bij de politie, aldus [appellante].
2.1. Artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."
Artikel 5:1, tweede lid, luidt: "Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt."
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 1 juni 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT6561) zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden. 2.3. Omdat op de onjuist ter inzameling aangeboden doos een sticker is aangetroffen met daarop de naam en adresgegevens van [appellante], is de aangetroffen doos tot haar herleidbaar. Met de enkele stelling van [appellante] dat de doos met spullen uit de portiek van haar woning is gestolen, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat niet zij, maar een ander de doos in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening 2010 ter inzameling heeft aangeboden. Het college heeft haar terecht als overtreder aangemerkt.
Het betoog faalt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Kramer w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2018
163-866.