ECLI:NL:RVS:2018:1272

Raad van State

Datum uitspraak
18 april 2018
Publicatiedatum
18 april 2018
Zaaknummer
201709450/1/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Zuidas-Strawinsky Zuidzijde en schaduwhinder voor omwonenden

Op 18 april 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellante, wonend te Amsterdam, en de raad van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft het bestemmingsplan "Zuidas-Strawinsky Zuidzijde", dat op 27 september 2017 door de raad is vastgesteld. De appellante heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vreest dat het plan leidt tot schaduwhinder voor haar woning. Tijdens de zitting op 6 april 2018 zijn zowel de appellante als de raad vertegenwoordigd door hun advocaten verschenen. Ook andere partijen, zoals CBRE Global Investors (NL) B.V. en Commerz Real Investmentgesellschaft Mbh, waren ter zitting aanwezig.

De Afdeling heeft overwogen dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan de raad beleidsruimte heeft en belangen moet afwegen. De appellante betoogde dat het plan haar bezonning aantast, maar de Afdeling stelde vast dat er geen wettelijke normen voor bezonning bestaan. De raad heeft ter zitting uiteengezet dat per bestemmingsplan normen voor schaduwhinder worden geformuleerd en dat de bezonningsstudie resultaten heeft opgeleverd die zijn gepresenteerd in de plantoelichting. De Afdeling concludeert dat de raad in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen van de uitvoering van het plan dan aan de schaduwhinder voor de appellante. Het beroep van de appellante is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van een goede ruimtelijke ordening en de afweging van belangen bij de vaststelling van bestemmingsplannen. De Afdeling bevestigt dat de raad de ruimte heeft om bestemmingen en voorschriften vast te stellen, ook als dit gevolgen heeft voor de lichtinval en bezonning in de omgeving.

Uitspraak

201709450/1/R6.
Datum uitspraak: 18 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Amsterdam,
appellante,
en
de raad van de gemeente Amsterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Zuidas-Strawinsky Zuidzijde" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2018, waar [appellante], en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. de Graaf, bijgestaan door mr. A.R. Klijn, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting als partij gehoord CBRE Global Investors (NL) B.V., vertegenwoordigd door ir. J.P.J.G. Spiers, bijgestaan door mr. G. Koop, advocaat te Rotterdam, en Commerz Real Investmentgesellschaft Mbh (CRI), vertegenwoordigd door M. Houwen en ir. F. Minhas.
Overwegingen
1.    Het plan heeft betrekking op de gronden voor de bestaande 2Amsterdam-torens van CRI, het bestaande WTC-complex van CBRE en de daaromheen gelegen openbare ruimte. Het plan voorziet in de renovatie, de transformatie en de uitbreiding van gebouwen '2Amsterdam' en de uitbreiding van het WTC-complex. Daarmee vormt het plan onderdeel van de verdere ontwikkeling van de Zuidas als een internationale locatie voor de zakelijke en financiële dienstverlening. [appellante] vreest dat het plan leidt tot schaduwhinder.
2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
3.    [appellante] woont aan de [locatie] te Amsterdam en betoogt dat het plan leidt tot een aantasting van de bezonning ter plaatse van haar woning. Daarbij voert zij aan dat Amsterdam ten onrechte geen samenhangend stelsel van bezonningsnormen hanteert, zoals de lichte norm van het TNO, die minimaal 2 uur zon per dag in de periode 19 februari tot en met 21 oktober voorschrijft. Voorts worden de woonhuizen in de bezonningsstudie niet duidelijk getoond en benoemd, aldus [appellante].
3.1.    Onder verwijzing naar de uitspraak van 4 maart 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH4613, overweegt de Afdeling dat voor de bezonning van woningen geen wettelijke normen bestaan. Dat neemt echter niet weg dat in het kader van een bestemmingsplan een afweging dient plaats te vinden van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen, waaronder het belang van omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Anders dan [appellante] veronderstelt, is de uitkomst van deze belangenafweging afhankelijk van de omstandigheden van het geval en behoeft daarbij geen doorslaggevende betekenis toe te komen aan het antwoord op de vraag of wordt voldaan aan bepaalde door TNO opgestelde normen voor bezonning.
De raad heeft ter zitting uiteengezet dat per bestemmingsplan normen voor het onderzoek naar eventuele schaduwhinder worden geformuleerd. In de plantoelichting zijn de resultaten van de uitgevoerde bezonningsstudie weergegeven. De bezonningsstudie is uitgevoerd voor diverse tijdstippen op 21 maart en 21 september. Bij brief van 23 maart 2018 heeft de raad meer gedetailleerde resultaten van de bezonningsstudie overgelegd. Deze resultaten zien op diverse tijdstippen op 19 februari, 21 maart en 21 december. Voorts is een uitvergroting opgenomen voor de woning van [appellante]. Hieruit kan worden afgeleid dat eventuele schaduwhinder in hoofdzaak beperkt blijft tot een beperkte periode op een dag in het winterseizoen. Voorts heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat in een hoogstedelijke omgeving andere eisen mogen worden gesteld aan lichtinval en bezonning dan in een minder bebouwde omgeving. Voor zover [appellante] zich op het standpunt stelt dat haar woning in een woonbuurt met laagbouw ligt, waar vroeger geen dan wel minder hoge gebouwen in de nabijheid stonden, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Deze bestemmingen en voorschriften kunnen met zich brengen dat de grens van hoogstedelijk naar laagstedelijk gebied verschuift.
Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan de belangen die gemoeid zijn met de uitvoering van het plan dan aan de schaduwhinder die daaruit voortvloeit voor [appellante]. Het betoog faalt.
4.    Het beroep is ongegrond.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.S.S. Hupkes, griffier.
w.g. Daalder    w.g. Hupkes
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2018
635.