201702751/1/A1.
Datum uitspraak: 18 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 23 februari 2017 in zaak nr. 16/2015 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.
Procesverloop
Bij besluit van 25 maart 2016 heeft het college geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruiken van het appartement aan het [locatie] te Maastricht voor kamergewijze verhuur.
Bij besluit van 19 mei 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 februari 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.M.T.H. Janssen, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.E.J.M. Vorstermans, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] is eigenaar van het appartement dat hij heeft gekocht om kamergewijs te verhuren aan studenten. Het appartement heeft een gebruiksoppervlakte van ongeveer 87 m2.
Het perceel waarop het appartement is gelegen, heeft in het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Maastricht West" de bestemming "wonen". Op grond van dit bestemmingsplan mag het appartement worden bewoond door één huishouden. Kamerbewoning is daarmee niet in overeenstemming.
Bij het besluit van 25 maart 2016 heeft het college de door [appellant] gevraagde vergunning voor het gebruiken van het appartement in strijd met het bestemmingsplan geweigerd, omdat niet wordt voldaan aan het op 7 juli 2015 vastgestelde beleid "Nieuw beleid woningsplitsing en omzetting naar kamers" (hierna: het beleid) en de daarin opgenomen overgangsregeling voor bestaande gevallen. Niet wordt voldaan aan de voorwaarde uit het beleid dat de om te zetten woning een minimale gebruiksoppervlakte van 110 m2 heeft. De overgangsregeling voor bestaande gevallen houdt in dat die eis niet van toepassing is op situaties die zijn ontstaan vóór 21 mei 2013. Volgens het college is de overgangsregeling niet van toepassing omdat het appartement in de periode voorafgaand aan 21 mei 2013 niet kamergewijs werd bewoond, zodat geen sprake is van een bestaande situatie die vóór 21 mei 2013 is ontstaan.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de overgangsregeling, anders dan waar het college van uitgaat, wel van toepassing is. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het gebruik van het pand óp de peildatum 21 mei 2013 beslissend is voor de vraag of de overgangsregeling van toepassing is. Volgens hem valt gebruik op 21 mei 2013 niet binnen het bereik van de bijwoordelijke bepaling die met "vóór" begint en behoeft wat voor 21 mei 2013 het geval is geweest, niet ook op 21 mei 2013 het geval te zijn. Omdat het appartement in ieder geval in 2011 en 2012 in gebruik was als studentenkamers, is volgens [appellant] sprake van een situatie die vóór 21 mei 2013 is ontstaan, zodat de overgangsregeling van toepassing is.
2.1. In het beleid staat dat de overgangsregeling geldt voor panden, die zonder de vereiste vergunning en dus in strijd met de huidige bestemmingsplannen, zijn gesplitst in meerdere woningen of omgezet naar kamers. Eigenaren van dergelijke panden kunnen een omgevingsvergunning aanvragen voor het gebruiken van het pand in strijd met het bestemmingsplan. Die aanvraag zal worden getoetst aan het nieuwe beleid, waarbij één uitzondering geldt. De eis uit het nieuwe beleid dat de om te zetten woning een minimale gebruiksoppervlakte van 110 m2 heeft, is niet van toepassing op bestaande situaties die zijn ontstaan vóór 21 mei 2013.
Hieruit volgt dat de overgangsregeling van toepassing is indien een aanvraag wordt gedaan voor een op dat moment bestaande situatie van kamerbewoning en indien die situatie vóór 21 mei 2013 is ontstaan. De overweging van de rechtbank dat het gebruik van het appartement óp 21 mei 2013 beslissend is voor de vraag of het overgangsrecht van toepassing is, is niet een geheel juiste uitleg van de overgangsregeling.
Vaststaat dat het appartement in 2011 en begin 2012 in strijd met het geldend bestemmingsplan kamergewijs werd bewoond door twee studenten. Ook staat evenwel vast dat het appartement op 14 mei 2012 is verhuurd aan [persoon 1] en [persoon 2], die ten tijde van het ondertekenen van de huurovereenkomst een gezamenlijk huishouden voerden, en dat deze situatie heeft voortgeduurd tot na de peildatum van 21 mei 2013. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het appartement in die periode niet kamergewijs werd bewoond, maar in overeenstemming met het bestemmingsplan in gebruik was.
Dat op enig moment na 21 mei 2013 opnieuw kamergewijs is bewoond, betekent dat de bestaande situatie op het moment dat [appellant] daarvoor een omgevingsvergunning heeft aangevraagd, is ontstaan na 21 mei 2013 toen het appartement opnieuw kamergewijs werd bewoond. Anders dan [appellant] stelt, betekent de omstandigheid dat het appartement eerder in gebruik is geweest als studentenkamers, niet dat het ten tijde van de aanvraag bestaande gebruik toen is ontstaan. Dat gebruik is namelijk beëindigd toen het appartement op 14 mei 2012 werd verhuurd aan een huishouden.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht, zij het op andere gronden, overwogen dat de overgangsregeling voor bestaande gevallen niet van toepassing is.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden, te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2018
687.