201700716/1/A1.
Datum uitspraak: 17 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
HB Trucks & Equipment B.V., gevestigd te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 januari 2017 in zaak nr. 16/5058 in het geding tussen:
HB Trucks
en
het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem.
Procesverloop
Bij besluit, verzonden op 29 januari 2016, heeft het college HB Trucks gelast om de overtreding van de artikelen 8.41 van de Wet milieubeheer en 1.10 van het Activiteitenbesluit milieubeheer binnen zes weken na het in werking treden van het besluit te beëindigen. Aan de last is een dwangsom verbonden van € 1.000,00 per week, met een maximum van € 4.000,00.
Bij besluit van 12 mei 2016 heeft het college het door HB Trucks daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit, verzonden op 17 mei 2016, heeft het college besloten tot invordering van een op 23 maart 2016 verbeurde dwangsom ten bedrage van € 1.000,00.
Bij uitspraak van 12 januari 2017 heeft de rechtbank het door HB Trucks tegen deze besluiten ingestelde beroep ongegrond verklaard en het door HB Trucks ingediende verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft HB Trucks hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
HB Trucks heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2017, waar HB Trucks, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door E.L.M. van Oostrum en W.H.A. Leenen van de Omgevingsdienst West-Holland, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. HB Trucks drijft een groothandel in machines en voertuigen voor de bouw. De machines en voertuigen worden meestal van derden betrokken en indien nodig in een eigen werkplaats gereviseerd. Volgens het college heeft HB Trucks de inrichting uitgebreid door op een naastgelegen terrein machines en voertuigen te stallen zonder daarvan bij hem melding te doen, hetgeen een overtreding is van artikelen 8.41 van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm) en 1.10 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit). Volgens het in bezwaar gehandhaafde besluit, verzonden op 29 januari 2016, kan HB Trucks de overtreding beëindigen door het naastgelegen terrein te ontruimen en ontruimd te houden of een melding te doen van de uitbreiding.
De rechtbank heeft overwogen dat het college bevoegd was om handhavend op te treden en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn om van handhavend optreden af te zien.
De last onder dwangsom
2. Artikel 8.41 van de Wm luidt:
"Bij een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8.40 kan met betrekking tot daarbij aangewezen categorieën van inrichtingen de verplichting worden opgelegd tot het melden van het oprichten of het veranderen van een inrichting waarop de maatregel betrekking heeft, dan wel van het veranderen van de werking daarvan."
Artikel 1.9b, van het Activiteitenbesluit luidt, voor zover van belang:
"a. Deze afdeling is van toepassing op degene die een inrichting type B drijft."
Artikel 1.10 luidt:
"1. Degene die een inrichting opricht, meldt dit ten minste vier weken voor de oprichting aan het bevoegd gezag
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het veranderen van een inrichting en het veranderen van de werking daarvan. Deze melding is niet vereist, indien eerder een melding overeenkomstig dit artikel is gedaan en door dit veranderen geen afwijking ontstaat van de bij die melding verstrekte gegevens."
3. HB Trucks betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden omdat geen sprake was van een overtreding. Zij stelt dat het naastgelegen terrein niet ten behoeve van de inrichting werd gebruikt, maar een afzonderlijke parkeerplaats was en daarmee een type-A inrichting, waarvoor geen melding verplicht is.
3.1. Op 30 juli 2002 is aan HB Trucks een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend voor de in- en verkoop van machines en voertuigen op de percelen, kadastraal bekend, gemeente Alkemade, sectie B, nummers 3212, 3213 en 4392 (hierna: het terrein van HB Trucks). Verder is een veranderingsvergunning verleend voor het stallen van voertuigen en materieel op het buitenterrein van het terrein van HB Trucks. HB Trucks is thans een type-B inrichting als bedoeld in artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit zodat de algemene regels, waaronder artikel 1.10, van het Activiteitenbesluit van toepassing zijn.
Sinds 2009 huurt HB Trucks het naastgelegen terrein, kadastraal bekend gemeente Alkemade, sectie B, nummer 4368 (hierna: het naastgelegen terrein). Uit de door het college overgelegde foto’s blijkt dat het terrein wordt gebruikt voor het stallen van voertuigen en machines. Ter zitting bij de rechtbank en de Afdeling heeft HB Trucks toegelicht dat op dat terrein door hem voertuigen worden gestald ten behoeve van bezichtiging door klanten. Gezien deze toelichting op het gebruik van het terrein heeft de rechtbank terecht overwogen dat het stallen van voertuigen en materieel onderdeel is van de bedrijfsvoering en niet los staat van de overige activiteiten van de inrichting. Dat betekent dat het naastgelegen terrein wordt gebruikt ten behoeve van de inrichting en dat HB Trucks haar inrichting heeft uitgebreid op het naastgelegen terrein. Daarmee is de inrichting veranderd en is een melding als bedoeld in artikel 1.10, tweede lid, van het Activiteitenbesluit vereist nu er een afwijking is ontstaan van de eerder aan het college verstrekte gegevens. Nu HB Trucks geen melding van de uitbreiding heeft gedaan, was het college derhalve bevoegd handhavend op te treden. Dat in de huurovereenkomst tussen HB Trucks en de verhuurder staat vermeld dat het naastgelegen terrein een afzonderlijk parkeerterrein is, doet aan die conclusie niet af. Een bepaling in een huurovereenkomst kan een verplichting tot het doen van een melding niet opzij zetten.
Het betoog faalt.
4. In hetgeen HB Trucks heeft aangevoerd over de begunstigingstermijn van zes weken wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de lengte van de begunstigingstermijn voldoende is om aan de last te voldoen. Voor zover HB Trucks stelt dat die termijn te kort is om het naastgelegen terrein te ontruimen, wat daar ook van zij, heeft de rechtbank terecht overwogen dat HB Truck had kunnen volstaan met het doen van een melding. Het door HB Truck gestelde dat geen melding vereist was omdat het naastgelegen terrein een type-A inrichting is, is gezien hetgeen onder 3.1 is overwogen, onjuist.
Invorderingsbesluit
5. Bij besluit, verzonden op 17 mei 2016, heeft het college een bedrag van € 1.000,00 aan verbeurde dwangsom ingevorderd. Volgens het college is niet aan de last voldaan omdat uit controlebezoeken op 16 en 23 maart 2016 is gebleken dat op het naastgelegen terrein gedeeltelijk nog dezelfde voertuigen en machines waren gestald als die waren aangetroffen bij een controlebezoek op 21 januari 2016. Nu geen melding van de uitbreiding van de inrichting als bedoeld in artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit is gedaan, is volgens het college op 23 maart 2016 een dwangsom verbeurd.
6. HB Trucks betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat geen dwangsom is verbeurd omdat zij op 16 maart 2016 aan de last heeft voldaan door het ontruimen van het naastgelegen terrein. Volgens haar werd op het parkeerterrein ook door derden geparkeerd en onderbouwen de door het college overgelegde foto’s niet dat zij op 23 maart 2016 nog steeds voertuigen en machines had gestald.
6.1. Niet in geschil is dat HB trucks uiterlijk 11 maart 2016 bij het college een melding van de verandering van de inrichting had moeten doen dan wel het naastgelegen terrein had dienen te ontruimen. De dwangsom verbeurt voor iedere week dat de overtreding vanaf 12 maart 2016 voortduurt.
Aan het invorderingsbesluit liggen twee rapporten van hercontroles van het naastgelegen terrein van 16 en 23 maart 2016 ten grondslag. In beide rapporten is vermeld dat de in opdracht van het college werkzame toezichthouder heeft waargenomen dat op het naastgelegen terrein diverse machines, apparaten en voertuigen waren gestald. Voor een gedeelte betrof het volgens de rapporten dezelfde voertuigen en machines die ook reeds aanwezig waren bij een controlebezoek van de inrichting op 21 januari 2016. Bij de rapporten zijn foto’s gevoegd die de toezichthouder tijdens de controles op onderscheidenlijk 16 en 23 maart 2016 heeft gemaakt. Uit de foto’s blijkt dat er meerdere machines dan wel voertuigen op het naastgelegen terrein stonden gestald die blijkens de overgelegde foto’s van het controlebezoek op 21 januari 2016 daar ook reeds stonden. De foto’s tezamen met de waarnemingen van de toezichthouder vormen afdoende bewijs dat op 23 maart 2016 niet alle tot de inrichting van HB Trucks behorende voertuigen dan wel machines van het naastgelegen terrein waren verwijderd. Dat een deel van de voertuigen verwijderd zijn en er ook door derden op het terrein werd geparkeerd, wat daar ook van zij, doet niet aan die conclusie af. Nu HB Trucks evenmin een melding van de verandering heeft gedaan, heeft zij niet voldaan aan de last en is van rechtswege een dwangsom verbeurd.
Het betoog faalt.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.
w.g. Uylenburg w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2018
414.