201705467/2/A3, 201704664/2/A3 en 201706766/2/A3.
Datum beslissing: 13 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge beslissing met overeenkomstige toepassing van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op een verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
verzoeker,
om toepassing van artikel 8:15 van de Awb.
Procesverloop
Bij brief van 12 april 2018, ingekomen bij de Raad van State op 12 april 2018, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van mr. C.J. Borman (hierna: de staatsraad) als de voorzitter van de meervoudige kamer belast met de behandeling van de zaken met nrs. 201705467/1/A3, 201704664/1/A3 en 201706766/1/A3.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op 13 april 2018 ter openbare zitting aan de orde gesteld, waar [verzoeker] niet is verschenen.
De staatsraad heeft niet in de wraking berust en heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord
Beslissing
Bij mondelinge beslissing van 13 april 2018 heeft de Afdeling het verzoek om toepassing van artikel 8:15 van de Awb afgewezen. Daartoe heeft zij het volgende overwogen.
Overweging
1. Artikel 8:15 van de Awb luidt: "Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."
2. [verzoeker] heeft aan zijn verzoek onder meer ten grondslag gelegd dat de staatsraad ook eerdere, vergelijkbare zaken van hem heeft behandeld. Hij wijst daartoe op de uitspraak van 29 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2384. Voorts deed de staatsraad volgens [verzoeker] al eerder uitspraak over dezelfde rechtsvraag die in de huidige zaken aan de orde is, zodat de staatsraad in feite gaat oordelen over een eerder door hem gedane uitspraak. 2.1. Als maatstaf geldt dat de staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een staatsraad in een door hem behandelde zaak jegens een belanghebbende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende ter zake bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Zodanige uitzonderlijke omstandigheid heeft [verzoeker] niet aannemelijk gemaakt.
2.2. De omstandigheid dat de staatsraad eerder vergelijkbare zaken van [verzoeker] heeft behandeld en reeds eerder over rechtsvragen heeft geoordeeld die in de huidige zaken aan de orde kunnen zijn, betekent niet dat de staatsraad volgende zaken niet onpartijdig of met vooringenomenheid zal behandelen. Partijen kunnen in elke zaak nieuwe argumenten naar voren brengen die de Afdeling dan opnieuw weegt en beoordeelt. Gelet daarop kunnen deze feiten en omstandigheden niet leiden tot het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3. [verzoeker] betoogt - kort weergegeven - dat de staatsraad in voornoemde uitspraak van 29 juli 2015 de feiten en de door [verzoeker] aangevoerde beroepsgronden onjuist heeft weergegeven en op een van die beroepsgronden bovendien een ongemotiveerd oordeel heeft gegeven.
3.1. De juistheid van de uitspraak van 29 juli 2015 kan in deze procedure niet aan de orde worden gesteld, omdat het instituut van wraking niet is bedoeld als rechtsmiddel tegen een door de meervoudige kamer van de Afdeling eerder gedane uitspraak, waarvan de staatsraad deel uitmaakte.
4. Gelet op het voorgaande dient het verzoek te worden afgewezen.
Aldus uitgesproken in het openbaar door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Heinen, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Heinen
voorzitter griffier
632.