ECLI:NL:RVS:2018:1237

Raad van State

Datum uitspraak
13 april 2018
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
201709049/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van bestemmingsplan Vestdijkstraat/Schijndelseweg in Sint-Michielsgestel

Op 13 april 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "Vestdijkstraat/Schijndelseweg" dat op 14 september 2017 door de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel is vastgesteld. Verzoekers, bestaande uit twee groepen bewoners uit Sint-Michielsgestel, hebben een voorlopige voorziening gevraagd om het besluit van de raad te schorsen. De verzoekers stellen dat het plan niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen en dat het leidt tot verkeersonveilige situaties. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken behandeld op 26 maart 2018 en na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft hij het onderzoek heropend voor nadere inlichtingen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de verzoeken van de bewoners niet voldoende onderbouwd zijn, behalve het bezwaar dat er geen maximale goot- en bouwhoogte is aangeduid voor een bouwvlak. De voorzieningenrechter schorst het besluit van de raad voor zover het een hogere goot- en bouwhoogte dan 6 respectievelijk 10,5 meter mogelijk maakt binnen het linkerbouwvlak in de verbeelding. Tevens is de raad veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoekers. De uitspraak benadrukt het voorlopige karakter van de beslissing en dat de uiteindelijke beoordeling in de bodemprocedure zal plaatsvinden.

Uitspraak

201709049/2/R2.
Datum uitspraak: 13 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1.    [verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B], beiden wonend te Sint-Michielsgestel (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker sub 1]),
2.    [verzoeker sub 2A] en [verzoekster sub 2B], beiden wonend te Sint-Michielsgestel (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker sub 2]),
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 september 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Vestdijkstraat/Schijndelseweg" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] beroep ingesteld.
[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 26 maart 2018, waar [verzoeker sub 1], vertegenwoordigd door mr. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, [verzoeker sub 2], bijgestaan door mr. D. van de Weerdt, rechtsbijstandsverlener te Roermond, en de raad, vertegenwoordigd door M. van Geel, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting BPD Ontwikkeling B.V. vertegenwoordigd door [gemachtigden] en mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter het onderzoek heropend met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en alle partijen om nadere inlichtingen verzocht.
Bij brieven van 29 en 30 maart en 3 april 2018 hebben [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2], de raad en BPD aan dit verzoek voldaan.
Met toestemming van partijen heeft de voorzieningenrechter afgezien van een nadere behandeling van de zaak ter zitting en het onderzoek opnieuw gesloten.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    Het plan betreft een herziening van een deel van het bestemmingsplan "Seminarielaan, Beekvlietstraat Sint-Michielsgestel" en voorziet in de bouw van 11 woningen. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] wonen in de omgeving van het plangebied. De verzoeken van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] zijn gericht op schorsing van het hele plan.
3.    [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] voeren aan dat het plan niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Zij stellen dat de aanleg van de parkeerplaatsen ten onrechte niet in het plan is geborgd. [verzoeker sub 1] betwist de juistheid van de parkeerberekening in de plantoelichting. [verzoeker sub 2] stelt dat de raad geen rekening had mogen houden met een bestaand overschot aan parkeerplaatsen. In dit verband wijzen [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] erop dat 6 bestaande parkeerplaatsen in het plangebied door de gasten van een nabijgelegen Bed & Breakfast worden gebruikt.
3.1.    De raad betwist de noodzaak van planologische waarborging en stelt dat voldoende is dat het plan de aanleg van het benodigde aantal parkeerplaatsen mogelijk maakt. De raad stelt dat berekening van de parkeerbehoefte juist is. De bewuste 6 parkeerplaatsen zijn eerder aangelegd voor drie woningen die uiteindelijk niet zijn gebouwd en zijn daarom in mindering gebracht op het totale aantal in verband met de in het plan voorziene woningen aan te leggen parkeerplaatsen. Met de 13 nog aan te leggen parkeerplaatsen en de 6 bestaande parkeerplaatsen wordt voldaan aan de parkeerbehoefte. Voorts heeft de raad ter zitting toegelicht dat 11 van de 19 parkeerplaatsen ten dienste zullen staan van uitsluitend de bewoners van de voorziene woningen en dat de overige 8 parkeerplaatsen vrij toegankelijk zullen zijn.
3.2.    [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben de gebruikte parkeernorm van 1,7 parkeerplaatsen per woning niet bestreden, zodat de voorzieningenrechter geen reden ziet om de berekende parkeerbehoefte van 19 parkeerplaatsen voor de 11 voorziene woningen onjuist te achten. Artikel 4 van de planregels, dat hoort bij de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied", staat parkeervoorzieningen toe. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben niet bestreden dat in het plangebied binnen deze bestemming voldoende ruimte bestaat voor 13 nieuwe parkeerplaatsen. Anders dan [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] betogen, heeft de raad rekening kunnen houden met de 6 bestaande parkeerplaatsen in het plangebied, nu deze niet nodig zijn voor reeds aanwezige woningen. Dat deze parkeerplaatsen ook kunnen worden gebruikt door gasten van de B&B aan de [locatie] geeft de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een ander oordeel. Hierbij is van belang dat op basis van de nadere inlichtingen die partijen hebben verstrekt, de voorzieningenrechter er vooralsnog vanuit gaat dat - nadat in 2015 voor uitbreiding van deze B&B een omgevingsvergunning van rechtswege is verleend - in deze B&B drie kamers aanwezig zijn en dat op de oprit van deze B&B 4 of 5 auto’s kunnen worden geparkeerd. Voor zover dat in sommige gevallen niet toereikend zou zijn, leidt dat er naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter niet toe dat sprake zal zijn van een tekort aan parkeergelegenheid in het plangebied. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat aan de noordkant van het plangebied ook nog 5 openbare parkeerplaatsen aanwezig zijn.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen reden voor de verwachting dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het plan in onvoldoende parkeergelegenheid voorziet.
3.3.    De vraag of de aanleg van de parkeerplaatsen in de planregels voldoende is verankerd, geeft geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Mocht in de bodemzaak door de Afdeling worden geoordeeld dat dit onvoldoende is gewaarborgd in het plan, dan verwacht de voorzieningenrechter dat dit eventuele gebrek te herstellen valt.
4.    [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] voeren tevens aan dat het plan leidt tot een verkeersonveilige situatie op de T-splitsing van de Schijndelseweg en de Vestdijkstraat. Zij stellen dat de toevoeging van bebouwing op korte afstand van de kruising het zicht van het verkeer op de Vestdijkstraat in de richting van de T-splitsing met de Schijndelseweg zal belemmeren. Daarbij betoogt [verzoeker sub 2] dat het aantal verkeersbewegingen onjuist is berekend.
4.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet tot een onaanvaardbare verkeerssituatie zal leiden. Hierbij wijst de raad op de relatief beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen en op het feit dat de Vestdijkstraat een uitrit is, waarbij het verkeer op de Vestdijkstraat voorrang moet verlenen aan verkeer op de Schijndelseweg en daarom de kruising rustig zal benaderen. Ook stelt de raad dat de nieuwe woningen het zicht op het fietspad naast de Schijndelseweg niet zullen blokkeren en dat BPD in de koopcontracten opneemt dat de hoogte van de beplanting langs de Schijndelseweg niet hoger mag worden dan 70 cm om het zicht op de Schijndelseweg en het fietspad, voldoende te waarborgen.
4.2.    De berekende toename van 88 verkeersbewegingen als gevolg van het plan is door [verzoeker sub 2] niet onderbouwd weerlegd. Die relatief beperkte verkeerstoename geeft de voorzieningenrechter geen aanleiding om de raad niet te volgen in het standpunt dat dit niet tot een verkeersonveilige situatie op de bestaande T-splitsing leidt. Verder heeft de raad in redelijkheid de geldende voorrangssituatie op de T-splitsing van de Vestdijkstraat en de Schijndelseweg in aanmerking kunnen nemen, waarbij de Vestdijkstraat in de bestaande situatie is ingericht als een uitrit op de Schijndelseweg.
Wat betreft het zicht op de T-splitsing is niet in geschil dat het uit verkeerskundig oogpunt onwenselijk is als het zicht van de Vestdijkstraat op de Schijndelseweg - en in het bijzonder op het naastgelegen fietspad dat het verkeer vanaf de Vestdijkstraat als eerste kruist - zou worden belemmerd. Gelet op de afstand tussen de grens van het bouwvlak op de verbeelding en de Vestdijkstraat en de geldende voorrangssituatie ter plaatse, acht de voorzieningenrechter vooralsnog niet aannemelijk dat de nieuwe woningen het zicht op de T-splitsing en het fietspad zodanig zullen belemmeren dat dit tot een verkeersonveilige situatie leidt.
4.3.    Wat betreft de eventuele beplanting die binnen de bestemming "Tuin" is toegestaan en die het zicht op de T-splitsing en het fietspad zou kunnen belemmeren, ziet de voorzieningenrechter daarin geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Weliswaar is de maximale hoogte van beplanting niet vastgelegd in de planregels, maar ook hiervoor geldt dat als in de bodemzaak door de Afdeling zou worden geoordeeld dat dit ten onrechte niet is geregeld in het plan, de voorzieningenrechter verwacht dat dit mogelijke gebrek te herstellen valt.
5.    Met betrekking tot het betoog van [verzoeker sub 2] dat het plan zal leiden tot verergering van de afwateringsproblemen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De raad wijst erop dat voorafgaand aan de vaststelling van het plan overleg heeft plaatsgevonden met het waterschap en dat de uitkomst daarvan is dat er vanuit waterhuishoudkundig oogpunt geen belemmeringen bestaan voor het plan. De voorzieningenrechter ziet geen reden om daaraan te twijfelen, nu in paragraaf 4.5 van de plantoelichting is vermeld dat er geen compensatieplicht bestaat op grond van de Keur van het waterschap, omdat de toename van het verhard oppervlak in het plangebied onder de 2.000 m2 blijft. Gelet hierop en het gegeven dat het plan ten opzichte van de bestaande situatie in het plangebied slechts een beperkte toename van het verhard oppervlak veroorzaakt, acht de voorzieningenrechter het niet aannemelijk dat het plan tot wateroverlast zal leiden.
6.    [verzoeker sub 1] voert aan dat het type woningen dat in het plangebied zal worden gebouwd niet past in de omgeving. Hij stelt dat langs de Schijndelseweg nagenoeg uitsluitend woningen, bestaande uit één laag met kap staan, terwijl de voorziene woningen uit twee lagen met kap bestaan. De raad stelt zich op het standpunt dat de in het plan voorziene woningen deel uitmaken van één stedenbouwkundig plan en dat de maximale goot- en bouwhoogten aansluiten bij de bestaande woningen aan de Vestdijkstraat.
Ter zitting is namens de raad toegelicht dat de woningen aan de Schijndelseweg weliswaar uit één laag met kap bestaan, maar wel 9,8 meter hoog zijn. De maximale goot- en bouwhoogte van 6 en 10,5 meter waarin het plan beoogt te voorzien, wijken naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zodanig af van die van de bestaande woningen aan de Schijndelseweg, dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het plan voorziene bouwmogelijkheden passend zijn in de omgeving. Dit geldt temeer nu de bestaande woningen aan de Vestdijkstraat die direct ten noorden van het plangebied staan, een vergelijkbare goot- en bouwhoogte hebben als de voorziene woningen.
7.    [verzoeker sub 1] voert aan dat de nieuwbouw leidt tot een onevenredige aantasting van zijn uitzicht en privacy. Nu [verzoeker sub 1] dit bezwaar niet nader heeft onderbouwd en gezien de afstand van ten minste 30 meter tussen zijn woning en de voorziene woningen en het feit dat zijn woning oost-west is georiënteerd terwijl het plangebied ten zuiden van zijn woning ligt, verwacht de voorzieningenrechter niet dat dit bezwaar in de bodemzaak zal slagen.
8.    Ten slotte voeren [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] aan dat in het bouwvlak voor drie woningen in de verbeelding ten onrechte geen maximale goot- en bouwhoogte is aangeduid. De raad heeft erkend dat per ongeluk deze aanduiding ontbreekt op de verbeelding en dat bedoeld is om voor dat bouwvlak dezelfde goot- en bouwhoogte te laten gelden als voor het andere bouwvlak in de verbeelding, te weten 6 en 10,5 meter. Nu het plan onbedoeld voor één van de twee bouwvlakken in de verbeelding geen beperkingen stelt aan de maximale goot- en bouwhoogte en daardoor onbegrensde bouwmogelijkheden biedt, ziet de voorzieningenrechter daarin aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
9.    De overige beroepsgronden van [verzoeker sub 2] die betrekking hebben op de zogenoemde 'groene entree' en het besluit hogere waarden als bedoeld in artikel 45 van de Wet geluidhinder behoeven in het kader van het verzoek om een voorlopige voorziening geen bespreking. De redenen hiervoor zijn dat de 'groene entree’ niet binnen het plangebied ligt en dat daarom dat betoog van [verzoeker sub 2] geen reden kan zijn voor schorsing van het plan. Vooralsnog verwacht de voorzieningenrechter verwacht dat het beroep van [verzoeker sub 2] tegen het besluit hogere waarden in de bodemprocedure niet-ontvankelijk zal worden verklaard, reeds omdat [verzoeker sub 2] tegen dat besluit geen zienswijze heeft ingediend.
10.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel van 14 september 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Vestdijkstraat/Schijndelseweg", voor zover het plan een hogere goot- en bouwhoogte dan 6 respectievelijk 10,5 meter mogelijk maakt binnen het linkerbouwvlak in de verbeelding;
II.    veroordeelt de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten:
a.    voor [verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B] tot een bedrag van € 1.252,50 (zegge: twaalfhonderdtweeënvijftig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
b.    voor [verzoeker sub 2A] en [verzoekster sub 2B] tot een bedrag van € 1.294,07 (zegge: twaalfhonderdvierennegentig euro en zeven cent), waarvan € 1.252,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
III.    gelast dat de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van:
a.    € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
b.    € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [verzoeker sub 2A] en [verzoekster sub 2B] vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.
w.g. Hoekstra    w.g. Vreugdenhil
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2018
571.