ECLI:NL:RVS:2018:1216

Raad van State

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
11 april 2018
Zaaknummer
201703838/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor woningbouw in Oirschot

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 29 maart 2017, waarin het beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Oirschot ongegrond werd verklaard. De omgevingsvergunning, verleend op 19 april 2016, betreft de bouw van twee woningen op het perceel [locatie 1] te Oirschot. [appellant], wonend op het aangrenzende perceel [locatie 2], heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, omdat hij meent dat het college in strijd heeft gehandeld met gemeentelijk beleid omtrent particuliere woningbouw. Hij stelt dat er onduidelijkheid bestaat over de belangen die gediend zijn met de vergunningverlening.

Tijdens de zitting op 27 maart 2018 is vastgesteld dat [appellant] niet langer bezwaar heeft tegen de bouw van de woningen, die inmiddels grotendeels zijn voltooid. Hij wenst echter duidelijkheid over de redenen voor de verlening van de omgevingsvergunning, vooral gezien het feit dat in 2009 op gemeentelijk niveau is besloten geen particuliere woningbouw meer toe te staan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geconcludeerd dat de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning van 19 april 2016 ter beoordeling ligt, maar dat [appellant] in deze procedure geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep. Dit leidt tot de beslissing dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.

De uitspraak van de Raad van State is gedaan op 11 april 2018, waarbij ook is vastgesteld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201703838/1/A1.
Datum uitspraak: 11 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Oirschot,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 29 maart 2017 in zaak nr. 16/3308 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Oirschot.
Procesverloop
Bij besluit van 19 april 2016 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van twee woningen op het perceel [locatie 1] te Oirschot (hierna: het perceel).
Bij besluit van 27 september 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 19 april 2016 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 29 maart 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2018, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door M. Smits-van Strien, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellant] woont op het perceel [locatie 2] te Oirschot. Zijn perceel grenst aan het perceel [locatie 1]. [appellant] is opgekomen tegen de verlening van de omgevingsvergunning, omdat het college volgens hem heeft gehandeld in strijd met het inmiddels ingetrokken gemeentelijk beleid omtrent particuliere woningbouw en omdat onduidelijk is welke belangen zijn gediend met het verlenen van de omgevingsvergunning.
Procesbelang
2.    Ter zitting is vastgesteld dat [appellant] met het hoger beroep beoogt te bereiken dat hij duidelijkheid krijgt over de vraag waarom de omgevingsvergunning is verleend voor de bouw van de woningen ondanks dat in 2009 op gemeentelijk niveau is besloten geen particuliere woningbouw meer toe te staan, het bouwplan op dat moment bekend was en niet is voldaan aan de voorwaarden om nog aan destijds bekende plannen voor particuliere woningbouw mee te werken. Voorts is ter zitting vastgesteld dat [appellant] niet langer bezwaar heeft tegen de bouw van de woningen op het perceel, die inmiddels grotendeels zijn voltooid en niet wil dat die woningen verwijderd worden.
In deze procedure ligt alleen ter beoordeling voor de rechtmatigheid van de bij besluit van 27 september 2016 in stand gelaten omgevingsvergunning van 19 april 2016 die de bouw van die woningen mogelijk maakt. Dat betekent dat in deze procedure alleen de vraag kan worden beantwoord of het college de omgevingsvergunning mocht verlenen. Gelet hierop kan [appellant] in deze procedure niet bereiken dat de hem gewenste duidelijkheid wordt verkregen. In zoverre heeft [appellant] dan ook geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep. Ook anderszins is niet gebleken dat hij nog processueel belang heeft bij een inhoudelijk oordeel. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Conclusie
3.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.
w.g. Drop    w.g. Duifhuizen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2018
724.