ECLI:NL:RVS:2018:1209

Raad van State

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
11 april 2018
Zaaknummer
201703653/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen boete opgelegd aan asbestsaneringsbedrijf wegens overtredingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante], een gecertificeerd asbestsaneringsbedrijf, tegen een boete van € 10.800,00 die door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is opgelegd wegens overtredingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit). De boete is opgelegd na inspecties door de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die verschillende overtredingen constateerden tijdens asbestsaneringswerkzaamheden op een voormalige productielocatie van Philips. De minister had een boete van € 2.700,00 opgelegd voor overtreding van artikel 4.45, eerste lid, en € 8.100,00 voor overtreding van artikel 4.54d, vijfde lid, van het Arbobesluit. De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, waarop [appellante] in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 7 maart 2018, werd [appellante] vertegenwoordigd door mr. H.A. Pasveer, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door meerdere ambtenaren. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van overtredingen. De Afdeling concludeerde dat er geen onduidelijkheid bestond over de aanwezigheid van de Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA) en dat de minister niet had aangetoond dat er geen adequaat toezicht was gehouden. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [appellante] alsnog gegrond, waardoor de boete voor de overtreding van artikel 4.54d, vijfde lid, werd herroepen. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

201703653/1/A3.
Datum uitspraak: 11 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Eindhoven,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 27 maart 2017 in zaak nr. 16/2711 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (thans: de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid).
Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2016 heeft de minister [appellante] een boete van € 10.800,00 opgelegd wegens overtreding van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit).
Bij besluit van 4 augustus 2016 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 maart 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2018, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. H.A. Pasveer, advocaat te Den Bosch, en [gemachtigde], en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. S. Smit, mr. F. Sarwari, M.E Wouterlood en ing. V.P.J. Kin, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De van belang zijnde bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet), het Arbobesluit en de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving (hierna: Beleidsregel) zijn opgenomen in de van deze uitspraak deel uitmakende bijlage.
2.    [appellante] is een gecertificeerd asbestsaneringsbedrijf. Tussen januari 2015 en juni 2015 heeft [appellante] de asbestverontreiniging van een voormalige productielocatie van Philips, Strijp-T, gesaneerd. Tijdens dit project zijn meerdere arbeidsinspecteurs van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid op de locatie ter plaatse geweest om de naleving van de arbowetgeving te controleren. De inspecteurs hebben verscheidene overtredingen geconstateerd en daarvan boeterapporten opgemaakt. De minister heeft vervolgens verscheidene boetes opgelegd aan [appellante]. In deze zaak gaat het om een van die opgelegde boetes.
3.    Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 26 februari 2016 heeft de minister [appellante] in totaal een boete opgelegd van € 10.800,00. Voor de overtreding van artikel 4.45, eerste lid, van het Arbobesluit is een boete van € 2.700,00 opgelegd en voor de overtreding van artikel 4.54d, vijfde lid, van het Arbobesluit een boete van € 8.100,00. De minister heeft hieraan een boeterapport van 2 juli 2015 ten grondslag gelegd. Werknemers van [appellante] hebben asbesthoudende leidingisolatie door middel van de zogeheten glove bag-methode (ook wel: couveusezakmethode) verwijderd. De werkzaamheden zijn evenwel niet volgens de voorgeschreven werkmethode verricht, waardoor de concentratie asbeststof niet zo laag mogelijk werd gehouden en ernstig gevaar bestond voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers. In het werkplan stond beschreven dat de glove bag het te verwijderen materiaal/product in zijn geheel lekvrij dient te omsluiten. De arbeidsinspecteur heeft waargenomen dat een persoon in de manbak van een hoogwerker onder de leidingbrug werkte en twee personen in de manbak van een verreiker boven de leidingbrug zaten. Een glove bag werd om de leiding gedaan en vastgetapet. Het aluminiumomhulsel om de leidingisolatie, de leidingschaal, werd in de glove bag verwijderd. De stofzuigerslang die naast de glove bag hing werd omhooggetrokken. De leidingisolatie in de glove bag werd verwijderd en de afvalzak werd onder de glove bag losgesneden. De afvalzak was niet dichtgemaakt. Daarna werd de bovenkant van de glove bag verwijderd. De leidingisolatie was aan het uiteinde van de leidingen geheel vrij en was niet afgeschermd met de glove bag of met folie. Vervolgens werd de niet-afgeschermde isolatie met folie en tape ingepakt. De leiding werd met een stofzuiger gereinigd. De inspecteur zag dat de stofzuigerslang ruw over de leiding werd geschuurd. Tijdens de werkzaamheden ontstond een scheur in de glove bag, aldus de inspecteur. Gebleken is dat de calamiteit is veroorzaakt door het onjuist positioneren van de manbak. Ook was de stofzuiger niet aangesloten op de glove bag terwijl dit vezelemissie had kunnen beperken in geval van scheuren van de glove bag. Verder werd volgens de minister geen adequaat toezicht gehouden door een Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (hierna: DTA). Uit getuigenverklaringen blijkt dat niet duidelijk was wie de DTA was die op dat moment toezicht op de werkzaamheden hield. Later is gebleken dat [persoon A] DTA was. Hij was echter niet aanwezig in de manbak, maar hield elders op de bouwlocatie toezicht. Hij hield ook toezicht op andere werkzaamheden die 50 meter van deze werkzaamheden waren verwijderd. Volgens de minister was het niet mogelijk om vanaf de grond voortdurend toezicht op beide werkzaamheden te houden. Omdat [appellante] artikel 4.45, eerste lid, van het Arbobesluit in de voorafgaande vijf jaren eerder heeft overtreden, heeft de minister de wegens overtreding van die bepaling opgelegde boete verdubbeld krachtens artikel 34, vijfde lid, van de Arbowet. De minister is [appellante] niet gevolgd in het betoog dat voormelde bepaling strenger uitwerkt voor grote asbestsaneerders dan voor kleine asbestsaneerders. De hoogte van de boete wordt afgestemd op het aantal werknemers van een bedrijf. Recidive ziet op het wederom begaan van een overtreding. Daarbij speelt het aantal asbestsaneringen of de zogenaamde grotere kans dat een werkgever een overtreding begaat geen rol. De werkgever moet er altijd voor zorgen dat de arbowet- en regelgeving wordt nageleefd. Indien de werkgever geen verwijt treft, zal geen boete worden opgelegd. Het boetebedrag voor overtreding van artikel 4.45, eerste lid, van het Arbobesluit heeft de minister met 75% gematigd omdat [appellante] heeft voldaan aan de in artikel 1, elfde lid, aanhef en onder a, b en c, van de Beleidsregel neergelegde matigingsgronden.
4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank de minister ten onrechte in zijn standpunt is gevolgd dat artikel 4:54d, vijfde lid, van het Arbobesluit is overtreden. [persoon A] was als DTA aanwezig. Dat er onduidelijkheid was over wie DTA was komt doordat het een groot project was en meerdere DTA’s binnen het gebied aanwezig waren. [persoon A] hield vanaf 25 meter afstand toezicht op twee locaties. Vanaf die afstand is het goed mogelijk toezicht te houden, omdat beide werkzaamheden op enkele meters hoogte plaatsvonden. Om goed toezicht te kunnen houden was het niet nodig dat de toezichthouder in de manbak aanwezig was. Voorts voert [appellante] aan dat de bepaling uit het Arbobesluit alleen ziet op de aanwezigheid van doorlopend toezicht en niet op de effectiviteit daarvan. Dat de DTA de calamiteit, het scheuren van de glove bag, niet heeft weten te voorkomen is niet relevant, omdat dit ook had kunnen gebeuren als hij in de manbak aanwezig was geweest, aldus [appellante].
4.1.    Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat geen onduidelijkheid bestond over wie DTA was voor de werkzaamheden met de glove bag. Alle werknemers, behalve A. [persoon B], een ingehuurde zelfstandige zonder personeel, hebben [persoon A] als DTA genoemd in hun getuigenverklaring. Ter zitting bij de Afdeling is verder gebleken dat de minister [appellante] niet verwijt dat de DTA geen toezicht hield in de manbak van waaruit de werkzaamheden werden verricht. De minister heeft ter zitting verklaard dat [persoon A] geen voortdurend toezicht op de werkzaamheden heeft gehouden omdat hij zich op een andere locatie bevond, gelegen op een afstand van 50 meter en het niet mogelijk is om voortdurend toezicht te houden op twee locaties. Omdat [persoon A] op de andere locatie bezig was, heeft hij de calamiteit niet waargenomen. De Afdeling is van oordeel dat het feit dat zich een calamiteit heeft voorgedaan niet automatisch meebrengt dat geen voortdurend toezicht heeft plaatsgevonden. De enkele omstandigheid dat [persoon A] als DTA zich op het moment van de calamiteit daar niet ter plaatse bevond, is niet voldoende om tot het oordeel te komen dat de werkgever niet voortdurend toezicht heeft gehouden. De Afdeling is van oordeel dat [persoon A] met grote regelmaat feitelijk toezicht heeft gehouden op de werkzaamheden met de glove bag. Een afstand van 50 meter tussen de twee locaties waarop hij toezicht hield acht de Afdeling in dit geval niet te ver om voortdurend toezicht te houden. Bovendien is ter zitting bij de Afdeling gebleken dat niet vast staat dat [persoon A] zich ten tijde van de calamiteit daadwerkelijk op de andere locatie en daarmee op een afstand van 50 meter bevond. Uit de getuigenverklaring van [persoon A] blijkt dat hij de werknemers die de werkzaamheden met de glove bag verrichtten kon horen praten. Gelet op het voorgaande is de rechtbank de minister ten onrechte in diens standpunt gevolgd dat artikel 4.54d, vijfde lid, van het Arbobesluit is overtreden. Hiervoor is dan ook ten onrechte een boete opgelegd.
Het betoog slaagt.
5.    [appellante] betoogt dat de rechtbank de minister ten onrechte in zijn standpunt is gevolgd dat artikel 4.45, eerste en tweede lid, aanhef en onder a, van het Arbobesluit is overtreden. [appellante] bestrijdt dat de glove bag-methode onjuist is toegepast. Alleen door een calamiteit is asbesthoudend materiaal vrijgekomen. Voormelde bepalingen hebben geen betrekking op ongelukkige uitvoering van een op zich goede werkmethode, aldus [appellante].
5.1.    In het boeterapport zijn de volgende waarnemingen van inspecteur Kin opgenomen:
"Ik zag dat er een glove-bag om de leiding werd gedaan. Ik zag dat de glove-bag met tape om de leiding werd bevestigd. Ik zag dat er een stofzuigerslang naast de glove-bag hing. Ik zag dat de leidingschaal (het aluminium omhulsel dat om de leidingisolatie zit) in de glove-bag werd verwijderd. Ik zag dat de stofzuigerslang, die nog naast de glove-bag hing, omhoog werd getrokken. Ik zag dat een persoon in de manbak boven de leidingen met zijn hand naar de stofzuiger ging. Ik zag dat de leidingisolatie in de glove-bag werd verwijderd. Ik zag dat de afvalzak onder de glove-bag werd losgesneden van de glove-bag. Ik zag dat de afvalzak niet was dicht gemaakt. Ik zag dat de bovenkant van de glove-bag werd verwijderd. Ik zag dat de leidingisolatie aan het uiteinde van de leidingen geheel vrij was. Ik zag dat de leidingisolatie niet was afgeschermd met de glove-bag of met folie. Ik zag dat de niet afgeschermde isolatie vervolgens met folie en tape werd ingepakt. Ik zag dat de leiding met behulp van een stofzuiger werd gereinigd. Ik zag dat daarbij met de stofzuigerslang ruw over de leiding werd geschuurd. Ik zag dat de persoon in de manbak van de verreiker met zijn hand, met handschoen over de leiding schuurde. Van de aangetroffen situatie heb ik foto- en filmopnames gemaakt. […] Omstreeks 17.00 uur bekeek ik foto's en films van de aangetroffen situatie. Ik zag op een filmpje dat tijdens de werkzaamheden een scheur in de glove-bag ontstond."
De werkzaamheden met de glove bag werden uitgevoerd door [persoon B], [persoon C] en [persoon D]. [persoon D] heeft verklaard dat tijdens het demonteren van de schaal asbesthoudende isolatie mee naar beneden is gekomen. Heel het gewicht is vervolgens in de zak terecht gekomen. Door het gewicht werd de zak naar het midden getrokken en kwamen er aan de zijkanten onder de buis openingen in. De glove bag is door het gewicht opengescheurd, zo volgt uit deze verklaring. [persoon B] heeft verklaard dat dit is gekomen doordat de hoogwerker te laag hing. Ook [persoon A] heeft verklaard dat de hoogwerker te laag hing. Volgens hem viel de isolatie naar beneden en scheurde de zak doordat de zak niet op de hoogwerker rustte.
Hoewel de glove bag-methode op zichzelf genomen geschikt is, blijkt uit het voorgaande dat de werkzaamheden onjuist zijn uitgevoerd, aangezien de hoogwerker te laag hing en de afvalzak niet was dichtgemaakt. Hierdoor is asbesthoudend materiaal vrijgekomen in de lucht. Daarmee is in strijd met artikel 4.45, eerste lid, van het Arbobesluit de concentratie van asbestvezels in de lucht niet zo laag mogelijk onder de grenswaarden gehouden. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de minister de calamiteit terecht aan [appellante] heeft toegerekend en hij een boete wegens overtreding van voormelde bepaling mocht opleggen.
Het betoog faalt.
6.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de minister bij de boeteoplegging het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden. De minister is ten onrechte van de in de Beleidsregel opgenomen standaardbedragen voor de desbetreffende overtredingen uitgegaan zonder rekening te houden met de bijzondere omstandigheden van het geval. [appellante] wijst erop dat het om een zeer complexe sanering van asbestverontreiniging met direct gevaar voor de omgeving ging. De overtreding bij een zeer complexe asbestsanering mag niet hetzelfde worden behandeld als een overtreding bij een zeer eenvoudige asbestsanering. De Beleidsregel maakt hierin geen onderscheid. De minister heeft ten onrechte alleen getoetst aan artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel en de verwijtbaarheid niet in zijn afweging betrokken, aldus [appellante].
6.1.    Het gaat bij het opleggen van een boete wegens de aan de orde zijnde overtredingen om de aanwending van een discretionaire bevoegdheid van de minister. Het bestuursorgaan moet bij de aanwending van deze bevoegdheid, ingevolge artikel 5:46, tweede lid, van de Awb, de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
De minister kan omwille van de rechtseenheid en rechtszekerheid beleid vaststellen en toepassen inzake het al dan niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan. Ook indien het beleid als zodanig door de rechter niet onredelijk is bevonden, dient de minister bij de toepassing daarvan in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat deze evenredig is.
De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van de minister met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
6.2.    In de Beleidsregel is bij verschillende bepalingen uit de Arbowet en het Arbobesluit vermeld welk van de zeven normbedragen van toepassing is bij overtreding van de desbetreffende bepaling. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de Beleidsregel op dit punt onredelijk is. Dit laat evenwel onverlet dat de minister bij de oplegging van de boetes conform de normbedragen moet beoordelen of de boete in het voorliggende geval passend en geboden is. De rechtbank is [appellante] terecht niet gevolgd in het betoog dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de moeilijke werkomstandigheden. Zoals terecht in aanmerking is genomen, blijkt uit de verschillende boeterapporten dat naar de specifieke omstandigheden van het geval is gekeken. Deze omstandigheden hebben ertoe geleid dat de minister bij enkele van de opgelegde boetes aanleiding heeft gezien niet het normbedrag uit de Beleidsregel op te leggen, maar de boete te matigen. De rechtbank heeft dan ook terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de minister het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden.
Het betoog faalt.
7.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de boete ten onrechte wegens recidive is verdubbeld. Dit is in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het proportionaliteitsbeginsel. Zij wijst erop dat zij een groot asbestsaneringsbedrijf is, veel en grote saneringen uitvoert en vaker controle krijgt dan een klein bedrijf waardoor de kans op recidive binnen vijf jaar bij haar groter is dan bij een klein bedrijf. Als zij vaker een overtreding zou begaan dan een klein bedrijf betekent dat evenwel niet dat zij onzorgvuldiger werkt dan een klein asbestsaneringsbedrijf. De recidivenorm in artikel 34, vijfde lid, van de Arbowet werkt dan ook veel strenger uit voor haar dan voor een klein bedrijf. De overweging van de rechtbank dat de boete ook na verdubbeling kan worden gematigd wegens verminderde verwijtbaarheid is geen adequate afdoening van de aangevoerde beroepsgrond, aldus [appellante].
7.1.    Niet in geschil is dat sprake is van recidive. De rechtbank heeft terecht overwogen dat artikel 34, vijfde lid, van de Arbowet, op grond waarvan een boete met honderd procent wordt verhoogd als binnen vijf jaar eenzelfde overtreding wordt begaan, niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank is terecht het standpunt van de minister gevolgd dat het er om gaat dat een bedrijf wordt gestimuleerd om een herhaalde overtreding in de toekomst te voorkomen. Een asbestsaneringsbedrijf is altijd gehouden de geldende arbowetgeving na te leven. De grootte van het bedrijf en de hoeveelheid saneringen zijn niet van belang. Hoewel ingeval van recidive binnen vijf jaar ingevolge artikel 34, vijfde lid, van de Arbowet de boete wordt verdubbeld, laat dit onverlet dat op grond van de feiten en omstandigheden van het geval moet worden beoordeeld of de boete passend en geboden is. De rechtbank is de minister terecht gevolgd in diens standpunt dat mocht eenzelfde overtreding aan de orde zijn binnen vijf jaar en de werkgever er zoveel mogelijk aan heeft gedaan om de overtreding te voorkomen, de boete in dat geval wordt gematigd wegens verminderde verwijtbaarheid.
Het betoog faalt.
8.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 4 augustus 2016 van de minister alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover de boete van € 8.100,00 voor overtreding van artikel 4.54d, vijfde lid van het Arbobesluit daarin is gehandhaafd. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het primaire besluit van 26 februari 2016 zal worden herroepen voor zover daarin een boete van € 8.100,00 voor overtreding van artikel 4.54d, vijfde lid van het Arbobesluit is opgelegd. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
9.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 27 maart 2017 in zaak nr. 16/2711;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 4 augustus 2016, kenmerk WBJA/3A-SVIA/1.2016.0393.001, voor zover de boete van € 8.100,00 voor overtreding van artikel 4.54d, vijfde lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit daarin is gehandhaafd;
V.    herroept het besluit van 26 februari 2016, kenmerk 071503175/04, voor zover daarin een boete van € 8.100,00 voor overtreding van artikel 4.54d, vijfde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit is opgelegd;
VI.    bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII.    veroordeelt de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII.    veroordeelt de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX.    gelast dat de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 811,00 (zegge: achthonderdelf euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Niane-van de Put, griffier.
w.g. Lubberdink    w.g. Niane-van de Put
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2018
805. BIJLAGE
Awb
Artikel 5:46
[…]
2. Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
[…]
Arbowet
Artikel 16
[…]
10. De werkgever, dan wel een ander dan de werkgever bedoeld in het zevende, achtste of negende lid en de werknemers zijn verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden vastgesteld bij of krachtens de op grond van dit artikel, artikel 20, eerste lid, en artikel 24, negende lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur voorzover en op de wijze als bij of krachtens deze maatregel is bepaald.
[…]
Artikel 34
[…]
5. Onverminderd het derde en vierde lid verhoogt de op grond van het eerste lid aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met 100 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het tiende lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding een eerdere overtreding, bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of verbod of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden, is geconstateerd en de bestuurlijke boete wegens de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden.
[…]
Arbobesluit
Artikel 4.45 Preventieve maatregelen
1. De concentratie van asbestvezels in de lucht wordt zo laag mogelijk onder de grenswaarden, bedoeld in artikel 4.46, gehouden.
2. Ter naleving van het eerste lid worden de volgende maatregelen genomen:
a. de werkmethoden zijn zo ingericht dat er geen asbeststof wordt geproduceerd of indien dat technisch niet mogelijk is, dat geen asbeststof in de lucht vrijkomt;
[…]
Artikel 4.54d Deskundigheid bij het werken met asbest
[…]
5. De werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, worden verricht door of onder voortdurend toezicht van een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid voor het toezicht houden op het werken met asbest, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.
[…]
Artikel 9.9b
1. Als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in de volgende artikelen:
[…]
d. […] 4.45, eerste lid, […] 4.54d, eerste en derde tot en met negende lid […].
Beleidsregel
Artikel 1
[…]
11. Indien de werkgever aantoont dat hij inspanningen heeft verricht, gericht op het voorkomen van de overtreding in het concrete geval, kan dit leiden tot matiging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag. De volgende inspanningen kunnen leiden tot een matiging van 25% per onderdeel:
a. als de risico’s van de concrete werkzaamheden voldoende zijn geïnventariseerd en een veilige werkwijze is ontwikkeld die voldoet aan de vereisten van het bepaalde bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet;
b. als de noodzakelijke randvoorwaarden zijn gecreëerd voor het toepassen van een veilige werkwijze;
c. als er adequate instructies zijn gegeven;
[…].