201703589/1/A1.
Datum uitspraak: 11 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Tilburg,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 maart 2017 in zaak nr. 16/7437 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
Procesverloop
Bij besluit van 28 augustus 2014 heeft het college de kosten van toepassing van bestuursdwang voor het uitvoeren van een asbestsanering en sloopwerkzaamheden op het perceel aan de [locatie] te Tilburg (hierna: het perceel) vastgesteld op € 270.858,86 en deze kosten in het geheel op [appellant] verhaald.
Bij besluit van 1 augustus 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 maart 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 maart 2018, waar het college, vertegenwoordigd door R. Balvers en mr. G.D.A. Dellevoet, is verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] is eigenaar van het perceel. Op het perceel exploiteert hij een volkstuinencomplex. Volgens het college was op het perceel sprake van illegale situaties: er stonden bouwwerken die waren gebouwd zonder de daartoe benodigde vergunningen, er werd in strijd met het bestemmingsplan in verschillende bouwwerken gewoond, er waren grote hoeveelheden afvalstoffen, puin en hennepgerelateerd materiaal aanwezig, het perceel was vuil en in slechte staat, er waren asbestverdachte materialen aangetroffen en er werden spullen opgeslagen die niets te maken hadden met het exploiteren van een volkstuinencomplex. Om deze overtredingen ongedaan te maken, heeft het college [appellant] een last onder bestuursdwang opgelegd. [appellant] is vervolgens aan de slag gegaan met het opruimen van het perceel. Voordat hij hiermee klaar was, is er op het perceel brand uitgebroken. Dit heeft ertoe geleid dat de aanwezige asbest zich heeft verspreid. Het college heeft hierop de last gewijzigd. De gewijzigde last houdt in dat [appellant] de op het perceel aanwezige asbest niet zelf mag verwijderen maar moet laten verwijderen door een gespecialiseerd asbestverwijderingsbedrijf. In het besluit staat verder dat als [appellant] niet aan de last zou voldoen, het college op kosten van [appellant] in één keer zowel de asbest als de overige illegaal aanwezige materialen en bouwwerken zou laten verwijderen.
De besluiten waarbij de last onder bestuursdwang is opgelegd, zijn onherroepelijk. [appellant] heeft niet binnen de daartoe gestelde begunstigingstermijn aan de opgelegde last voldaan. Het college heeft vervolgens Strukton Milieutechniek opdracht gegeven het perceel te saneren door de daar aanwezige asbest te verwijderen en een einde te maken aan de overige geconstateerde overtredingen. De door Strukton Milieutechniek gefactureerde kosten, van in totaal € 270.858,86, heeft het college bij besluit van 28 augustus 2014 ten laste van [appellant] laten komen. Dit besluit is gehandhaafd bij besluit van 1 augustus 2016. De rechtbank heeft de kostenbeschikking in stand gelaten.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college redelijkerwijze niet alle ten behoeve van de bestuursdwang gemaakte kosten op hem heeft kunnen verhalen. Hij voert daartoe aan dat er op het perceel 150 fruitbomen aanwezig waren, die ten onrechte zijn gekapt. Het college heeft volgens [appellant] gehandeld in strijd met het verbod van détournement de pouvoir door de kosten die met het verwijderen van de fruitbomen gemoeid waren, op hem te verhalen. Verder hadden de kosten voor het verwijderen van asbest uit sleuven niet op hem verhaald mogen worden, omdat deze sleuven volgens [appellant] niet op zijn perceel zijn aangetroffen. Ten slotte voert hij aan dat de door Strukton Milieutechniek gemaakte kosten veel hoger liggen dan de kosten zoals begroot in de aan hem uitgebrachte offertes.
2.1. Artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt:
"De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."
2.2. Een deel van de verhaalde kosten ziet op de stort van groenafval. Het college stelt zich op het standpunt dat dit groenafval begroeiing betreft die zich in de directe nabijheid van enkele gebouwen bevond. Deze begroeiing moest verwijderd worden om bij die gebouwen te kunnen komen. Volgens [appellant] gaat het echter om 150 fruitbomen die ten onrechte zijn gekapt. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft [appellant] een taxatierapport van Gebr. Kapteijns van 13 februari 2015 overgelegd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat dit rapport niet kan dienen als bewijs voor de stelling dat er vóór de sanering 150 fruitbomen op het perceel stonden, omdat dit rapport een financiële waardebepaling van de verwijderde beplanting geeft nadat die beplanting al was verwijderd. Daarmee is niet aangetoond dat er 150 fruitbomen hebben gestaan die zijn gekapt. [appellant] heeft dit ook niet anderszins aangetoond. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het college de kosten voor de stort van het groenafval redelijkerwijze niet op [appellant] heeft kunnen verhalen. Gelet op het voorgaande is ook geen sprake van handelen in strijd met het verbod van détournement de pouvoir.
Het betoog faalt in zoverre.
2.3. Wat betreft de kosten die gemaakt zijn voor de verwijdering van asbest in de aangetroffen sleuven, overweegt de Afdeling dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het college evenmin had moeten besluiten dat deze kosten redelijkerwijze niet op [appellant] verhaald kunnen worden. Het college stelt zich op het standpunt dat Strukton Milieutechniek alleen het perceel van [appellant] heeft gesaneerd. De Afdeling ziet geen aanleiding om daaraan te twijfelen. De enkele stelling van [appellant] dat de sleuven niet op zijn perceel aanwezig waren, is daarvoor onvoldoende. De sleuven met asbest zijn pas zichtbaar geworden toen Strukton Milieutechniek de grond ging saneren. Ook als [appellant] niet op de hoogte was van het bestaan van deze sleuven, betekent dat niet dat de sleuven niet op zijn perceel aanwezig waren.
Het betoog faalt ook in zoverre.
2.4. Wat betreft het verschil tussen de in de door [appellant] overgelegde offertes opgenomen prijsopgaven en de door Strukton Milieutechniek gemaakte kosten, overweegt de Afdeling als volgt. [appellant] heeft drie offertes overgelegd. Het college heeft gemotiveerd uiteengezet waarom deze offertes van significant lagere kosten uitgaan dan door Strukton Milieutechniek in rekening zijn gebracht. Volgens het college komt dit omdat de offertes alleen zien op het verwijderen van asbest en niet op het beëindigen van de overige geconstateerde overtredingen. De offertes zien bovendien niet op werkzaamheden die noodzakelijk waren om het perceel toegankelijk te maken. Daarnaast was sprake van onvoorziene omstandigheden, zoals in de bodem aangetroffen sleuven met asbesthoudend materiaal, asbest die pas tijdens het slopen zichtbaar werd en bouwwerken die werden aangetroffen onder de gesloopte bouwwerken. Deze asbest en bouwwerken moesten ook verwijderd worden. Verder is er een extra kraan met rupsbanden gehuurd, omdat het terrein onverwacht drassig was. De Afdeling ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat het college in de door [appellant] overgelegde offertes geen aanleiding had hoeven zien om slechts een gedeelte van de gemaakte kosten op hem te verhalen.
Het betoog faalt ook in zoverre.
3. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat het college de gehele kosten van de toepassing van bestuursdwang op [appellant] heeft mogen verhalen.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2018
414-811.