ECLI:NL:RVS:2018:1127

Raad van State

Datum uitspraak
4 april 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
201701832/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over de aanwijzing van locaties voor ondergrondse containers voor huishoudelijk restafval in Breda

In deze zaak gaat het om een beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda, dat op 17 januari 2017 een aanwijzingsbesluit heeft vastgesteld voor ondergrondse containers voor huishoudelijk restafval. De appellanten, bewoners van Bavel, zijn het niet eens met de aanwijzing van locatie OG0009 aan de Daalakker voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (orac). Zij hebben hun bezwaren geuit over de locatie, waaronder de bereikbaarheid voor ouderen en mindervaliden, verkeersveiligheid en de impact op groenvoorzieningen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 6 februari 2018 behandeld. De Afdeling oordeelt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de gekozen locatie is aangewezen en dat er geen kenbare belangenafweging heeft plaatsgevonden. Het beroep van de appellanten is gegrond verklaard, en het besluit van het college is vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit blijven in stand. De proceskosten worden vergoed aan de appellanten.

Uitspraak

201701832/1/A1.
Datum uitspraak: 4 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
[appellanten], beiden wonend te Bavel, gemeente Breda,
en
het college van burgemeester en wethouders van Breda,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 januari 2017 heeft het college het Aanwijzingsbesluit ondergrondse containers voor huishoudelijk restafval deelplan A, gemeente Breda, vastgesteld. Daarbij is onder meer locatie OG0009 aan de Daalakker te Bavel aangewezen voor het plaatsen van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: orac).
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 februari 2018, waar [appellanten] en het college, vertegenwoordigd door mr. S.M. Schipper, advocaat te Breda, L.J.M. Peeters-van Bergen, I.M.J. Wilms en A.J.H.J. Thijssen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Bij het bestreden besluit heeft het college concrete locaties aangewezen waar orac’s worden geplaatst. Het stuk ‘nota van beantwoording zienswijzen’ maakt onderdeel uit van het besluit. Bij het besluit is locatie OG0009 aan de Daalakker ter hoogte van de Lage Zijde en het fietspad Daalakkerpad aangewezen als locatie voor een orac. De locatie bevindt zich aan de noordzijde van een groenstrook. De orac zal worden voorzien van een toegangssysteem, zodat deze alleen kan worden gebruikt door personen die hun huisvuil bij die orac ter inzameling mogen aanbieden. [appellanten] wonen aan de [locatie A]. De afstand van hun perceel tot de aangewezen locatie bedraagt enkele tientallen meters. Zij kunnen zich niet met de aanwijzing van de locatie verenigen.
2.    Bij de aanwijzing van locaties voor de plaatsing van orac’s komt het college beleidsruimte toe. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college in redelijkheid tot de aangewezen locatie heeft kunnen komen.
Kenbare belangenafweging
3.    [appellanten] betogen dat het college ten onrechte niet inhoudelijk heeft gemotiveerd waarom het heeft besloten tot plaatsing van een orac op de aangewezen locatie.
3.1.    In het ontwerpbesluit is gekozen voor de plaatsing van een orac ter hoogte van het perceel Hoge Daalakker 25. Naar aanleiding van zienswijzen heeft het college besloten de locatie aan de Daalakker aan te wijzen. In het besluit is ter motivering van de keuze voor de daarbij aangewezen locatie slechts vermeld dat de locatie op de Daalakker leidt tot een meer overzichtelijke situatie ten opzichte van de locatie in het ontwerpbesluit. Daarmee wordt, zo begrijpt de Afdeling, een uit het oogpunt van fietsveiligheid meer overzichtelijke situatie bedoeld. Het besluit biedt geen inzicht of, en zo ja, in hoeverre, het college bij de aanwijzing van de locatie betekenis heeft toegekend aan andere belangen, zoals onder meer de overige verkeersbelangen en de gevolgen van de orac voor het woon- en leefklimaat van omwonenden. Gelet hierop bevat het besluit geen kenbare belangenafweging, zodat moet worden geoordeeld dat het onzorgvuldig is genomen.
Het betoog slaagt.
4.    Het beroep is gegrond. Het besluit van 17 januari 2017, voor zover daarbij locatie OG0009 is aangewezen als locatie voor een orac, dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te worden vernietigd.
5.    De Afdeling zal vervolgens aan de hand van de overige beroepsgronden beoordelen of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Het college heeft in het verweerschrift de keuze voor de aangewezen locatie toegelicht.
Uitgangspunten
6.    Bij het bepalen van de locaties voor de orac’s heeft het college de uitgangspunten, zoals neergelegd in het stuk "Procedure invoering ondergrondse inzameling restafval gemeente Breda", gehanteerd.
Deze uitgangspunten, voor zover hier van belang, houden in:
A. Loopafstand
De containers moeten zodanig gesitueerd worden dat de loopafstand - de daadwerkelijk te lopen route dus niet hemelsbreed gemeten - tussen de grens van een op de containerlocatie aan te sluiten perceel en de ondergrondse container telkens maximaal de hiertoe in de Afvalstoffenverordening opgenomen afstand bedraagt.
B. Bereikbaarheid
De container moet zowel voor de inzameldienst als voor de gebruikers voldoende bereikbaar en toegankelijk zijn. Vanuit de kant van de inzameldienst houdt dit minimaal in dat de toegangswegen naar de container toegankelijk zijn voor het inzamelvoertuig, de containers zo gesitueerd dienen te zijn dat het technisch mogelijk is de container te legen en dat de inzameldienst bij het legen geen objecten in de openbare ruimte (zoals bomen, lantaarnpalen, auto’s e.d.) of gebouwen (bijvoorbeeld muren, balkons, uitsteeksels aan gebouwen e.d.) kan raken. Vanuit de kant van de gebruikers dienen de containers makkelijk bereikbaar, toegankelijk en veilig gesitueerd te zijn. In het bijzonder ook (altijd) voor ouderen en mindervaliden. C. Verkeersveiligheid
De container moet zowel voor de inzameldienst als voor de gebruiker op een veilige wijze te bereiken zijn. Vanuit de kant van de inzameldienst houdt dit minimaal in dat de container geleegd moet kunnen worden zonder dat hierdoor een gevaarlijke verkeerssituatie ontstaat. Vanuit de kant van de gebruiker betekent dit dat zij hun afval kwijt moeten kunnen, zonder hiervoor verkeersonveilige handelingen te moeten verrichten. Het moeten oversteken van een druk bereden rijweg, zonder dat er een veilige oversteekplaats - bijvoorbeeld een voetgangersoversteekplaats, al dan niet met verkeerslicht - in de directe nabijheid is, is een voorbeeld van een verkeersonveilige handeling. De container mag nooit zo worden geplaatst dat het verkeer hier hinder van ondervindt.
F. Bomen en groenvoorzieningen
Gelet op het belang van het aanwezige groen in wijken, zullen bomen nooit wijken voor een ondergrondse container. Ook groenvoorzieningen zullen zoveel mogelijk onaangetast blijven. Echter waar plaatsingsruimte in de verharding onvoldoende is of ontbreekt, zal aanliggend groen benut worden.
Loopafstand
7.    [appellanten] betogen dat niet is voldaan aan het uitgangspunt van een maximale loopafstand van 300 m, die het college hanteert bij aanwijzing van een locatie voor orac’s. Zij stellen, onder verwijzing naar een uitdraai van een afstandsberekening van een routeplanner, dat de loopafstand vanaf de woning Hoge Daalakker 3 tot de aangewezen locatie ongeveer 400 m is. Zij stellen dat de loopafstand van woningen aan het Daalakkerbos nog groter is, indien de desbetreffende huishoudens worden aangewezen op gebruik van de orac op de aangewezen locatie.
7.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat wat betreft de huishoudens die aangewezen worden op gebruik van de orac, de maximale loopafstand van 300 m niet wordt overschreden.
7.2.    In artikel 2 van de Nadere regels afvalstoffen Breda 2016, een regeling krachtens de Afvalstoffenverordening Breda 2016, is bepaald dat de locatie van een inzamelvoorziening moet liggen binnen een afstand van maximaal 300 m vanuit de, op deze inzamelvoorziening aangesloten, percelen. Niet in geschil is dat huishoudens aan het Daalakkerbos niet zijn aangewezen op gebruik van de orac. Het college heeft dan ook geen rekening hoeven houden met de loopafstand  van de bewoners van die woningen tot de orac.
Blijkens een overgelegde kaart ‘figuur 3: aangesloten huishoudens’ dienen bewoners van woningen aan de Lage Daalakker en Hoge Daalakker hun huisvuil aan te bieden aan de orac. Uit overgelegde uitdraaien met afstandsberekeningen blijkt dat de grenzen van de desbetreffende percelen op een afstand van minder dan 300 m loopafstand zijn gelegen van de orac. De door [appellanten] overgelegde uitdraai biedt geen grond voor een ander oordeel, nu op deze uitdraai niet de afstand van een looproute is weergegeven, maar de afstand per auto.
Gelet op het vorenstaande heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de aangewezen locatie voldoet aan de eis dat de loopafstand maximaal 300 m is.
Bereikbaarheid
8.    [appellanten] betogen dat de orac op de aangewezen locatie niet goed te bereiken is voor ouderen en mindervaliden. De orac zal slechts zijn te bereiken via een onverharde ondergrond, die voor mensen met een rollator of rolstoel moeilijk begaanbaar is. Voorts stellen zij dat daarbij het fietspad en een grasveld moeten worden gekruist om de orac te bereiken.
8.1.    Het college heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de orac goed te bereiken is, ook voor mindervaliden, doordat om de afleverzuil van de orac verharding aangebracht zal worden.
8.2.    Vanuit de Lage Daalakker is de orac lopend bereikbaar via de tussen deze straat en de orac gelegen groenstrook. Vanuit de Hoge Daalakker is de orac lopend dan wel fietsend bereikbaar via het ten zuiden van de orac in de groenstrook gelegen fietspad, het Daalakkerpad. De stelling van [appellanten] dat gebruikers van de orac daarbij het grasveld zullen oversteken of van het fietspad gebruik moeten maken om de orac te bereiken, maakt op zichzelf niet dat de aangewezen locatie niet voldoet aan het uitgangspunt met betrekking tot bereikbaarheid.
Geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de stelling van het college dat rondom de orac verharding wordt aangebracht en de orac bereikbaar zal zijn voor mindervaliden. Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat een vrije doorgang van 1,20 m rondom een zijde van de afleverzuil is gegarandeerd. In het door [appellanten] aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de aangewezen locatie voldoet aan het uitgangspunt met betrekking tot bereikbaarheid.
Verkeersveiligheid
9.    [appellanten] betogen dat de aangewezen locatie niet voldoet aan het uitgangspunt van verkeersveiligheid. Zij stellen verkeersonveilige situaties te vrezen en wijzen erop dat gebruikers van de orac van het fietspad gebruik zullen moeten maken om huisvuil ter inzameling aan te bieden, waardoor het fietsverkeer wordt gehinderd.
Zij wijzen erop dat de orac op aanzienlijke afstand van de woningen van gebruikers is gesitueerd, zodat de meeste gebruikers huisvuil met de auto naar de orac zullen brengen. Daarnaast stellen zij dat de orac is voorzien ter hoogte van de kruising van de Daalakker met de Lage Zijde en dichtbij het fietspad ligt. Vanaf het fietspad zal door de orac verminderd zicht op de Daalakker bestaan en omgekeerd. De Daalakker is volgens [appellanten] een tamelijk drukke doorgaande weg.
Ter zitting hebben [appellanten] nog betoogd dat de ledigingswagen tijdens het ledigen van de orac vanaf het fietspad het zicht op verkeer op de Daalakker belemmert.
9.1.    Het college heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat er geen verkeersonveilige situatie ontstaat tijdens het gebruik en het ledigen van de orac.
9.2.    De aangewezen locatie bevindt zich aan de Daalakker ter hoogte van de T-kruising met de Lage Zijde op ongeveer 4 m afstand van het in het verlengde van de Lage Zijde gelegen fietspad Daalakkerpad. De Daalakker is een doorgaande weg met verkeersdrempels, waar de maximumsnelheid 30 km/uur bedraagt.
Het college heeft ter zitting te kennen gegeven dat 56 huishoudens van de orac gebruik zullen moeten maken en dat dit betekent dat gemiddeld 8 à 9 keer per dag huisvuil ter inzameling zal worden aangeboden. Een deel van de gebruikers zal het huisvuil per voet of per fiets naar de orac brengen. Gelet hierop heeft het college ervan mogen uitgaan dat het autoverkeer op de Daalakker ten gevolge van de orac niet noemenswaardig zal toenemen.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, gelet op de hoogte van 1,20 m van de vulopening en de geringe breedte daarvan alsmede de ligging tegen de opgaande beplanting aan, het zicht op het verkeer op de kruising dan wel op het fietspad niet zodanig wordt beperkt dat een verkeersonveilige situatie bestaat. Mogelijk wordt het zicht enigszins beperkt indien een gebruiker van de orac zijn auto aan de Daalakker aan de zijde van de orac parkeert. Gelet op het gemiddelde aantal keren per dag dat huisvuil ter inzameling wordt aangeboden, heeft het college de gevolgen daarvan voor de verkeersveiligheid echter beperkt kunnen achten. Dat geldt eveneens voor de situatie dat de orac wordt geledigd. Het ledigen van de orac vindt éénmaal per week plaats en zal, naar ter zitting is gebleken, ongeveer 4 minuten duren. Gelet op de aard van de weg en de omgeving daarvan heeft het college het onaannemelijk kunnen achten dat het ledigen van de orac zal leiden tot verkeersonveilige situaties.
Gezien het vorenoverwogene heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aangewezen locatie voldoet aan de uitgangspunten met betrekking tot verkeersveiligheid.
Groenvoorzieningen
10.    [appellanten] betogen dat niet is voldaan aan het uitgangspunt van het college dat de plaatsing van orac’s niet ten koste gaat van groenvoorzieningen. Zij betogen dat de orac zo dicht mogelijk bij de bestaande opgaande beplanting is voorzien, zodat het niet anders kan dan dat het plaatsen van de orac ten koste gaat van de beplanting.
10.1.    Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat het uitgangspunt is dat orac’s zoveel mogelijk op een bestaand trottoir of plein worden geplaatst. Als dit niet kan, wordt de orac geplaatst op een bestaand gazon. Als ook dit niet mogelijk is, is plaatsing op een plek die ten koste gaat van groenvoorziening een mogelijkheid. Het college stelt dat in onderhavig geval de orac wordt geplaatst op een gazon tegen opgaande beplanting aan en daarmee voldoet aan het uitgangspunt dat groenvoorzieningen zoveel mogelijk onaangetast blijven. De begroeiing ter plaatse hoeft niet verwijderd te worden, aldus het college.
10.2.    Het door het college gehanteerde uitgangspunt met betrekking tot groenvoorzieningen sluit het plaatsen van een orac in een groenstrook niet uit. Het uitgangspunt behelst enkel dat groenvoorzieningen zoveel mogelijk onaangetast blijven. In dit geval wordt de orac voorzien op een gazon tegen opgaande begroeiing aan. Geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de stelling van het college dat de voorziene orac niet ten koste gaat van aanwezige planten of struiken. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan het uitgangspunt betreffende groenvoorzieningen wordt voldaan.
Onjuist aangeboden huisvuil
11.    [appellanten] betogen dat het college de locatie niet heeft mogen aanwijzen vanwege de hinder die wordt veroorzaakt door onjuist ter inzameling aangeboden huisvuil. Zij stellen dat het college niet handhavend zal optreden indien huisvuil naast de orac wordt geplaatst. Als voorbeeld wijzen zij erop dat het college niet handhavend optreedt tegen hinder van honden op een nabijgelegen uitlaatveldje. Zij stellen verder dat er door een gebrek aan sociale controle weinig toezicht op de orac is.
11.1.    In wat is aangevoerd met betrekking tot de mogelijkheid dat huisvuil onjuist ter inzameling wordt aangeboden en naast de orac wordt geplaatst, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college de locatie niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen. In het besluit van 17 januari 2017 staat dat orac’s regelmatig worden geleegd en dat zal worden gehandhaafd als er huisvuil naast een orac wordt geplaatst. Het door [appellanten] gestelde betreffende het uitblijven van handhaving ter zake van hinder door honden, biedt geen aanleiding voor het oordeel dat moet worden getwijfeld aan de stelling van het college dat ter zake van onjuist ter inzameling aangeboden huisvuil zal worden gehandhaafd.
Alternatieve locaties
12.    [appellanten] betogen dat het college de locatie aan de Daalakker niet in redelijkheid kon aanwijzen, gelet op het bestaan van geschiktere alternatieve locaties. Hiertoe wijzen zij op de in het ontwerp opgenomen locatie ter hoogte van het perceel Hoge Daalakker 25, de locatie op het grasveld tussen de Hoge Daalakker en de Nieuwe Daalakker, de locatie op de hoek van de Roosbergseweg met de Hoge Daalakker, en de locatie op de Roosbergseweg en het Daalakkerbos.
12.1.    Het college stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat de aangedragen locaties niet geschikt zijn voor plaatsing van een orac. Met betrekking tot de locatie ter hoogte van het perceel Hoge Daalakker 25 bestaan er volgens het college bezwaren uit een oogpunt van verkeersveiligheid. Bij de locatie op het grasveld tussen de Hoge Daalakker en de Nieuwe Daalakker is een speelveldje met speelvoorzieningen gelegen. Het heeft de voorkeur om geen orac’s dicht bij speelvoorzieningen te plaatsen, aldus het college. Daarnaast hebben veel huizen zicht op deze aangedragen locatie. De aangedragen locatie op de hoek van de Roosbergseweg en de Hoge Daalakker voldoet naar het college stelt niet aan het uitgangspunt dat de loopafstand niet meer dan 300 m mag zijn. Deze locatie is te ver weg van de woningen aan de Lage Daalakker. De genoemde locaties aan de Roosbergseweg en Daalakkerbos zijn volgens het college niet geschikt vanwege aanwezige kabels en leidingen.
12.2.    Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft het college de aangewezen locatie geschikt kunnen achten voor het plaatsen van een orac. De Afdeling ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door het college gestelde omstandigheden. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellanten] aangedragen alternatieve locaties niet geschikter zijn voor plaatsing van een orac dan de aangewezen locatie. De door [appellanten] aangedragen alternatieve locaties geven derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid die locatie heeft kunnen aanwijzen.
Slotoverwegingen
13.    De Afdeling ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand te laten en overweegt hiertoe dat in hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat het college de aangewezen locatie, gelet op de in het verweerschrift gegeven motivering, niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen.
14.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda van 17 januari 2017, voor zover locatie OG0009 is aangewezen voor de plaatsing van een orac;
III.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;
IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Breda tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 31,32 (eenendertig euro en tweeëndertig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
V.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Breda aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Minderhoud    w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2018
163-855.