201705503/1/A2.
Datum uitspraak: 4 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 mei 2017 in zaak nr. 16/8083 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 6 maart 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2012 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 7 november 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2012 vastgesteld op € 4.400,00.
Bij uitspraak van 30 mei 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.E. González Pérez, advocaat te Helmond, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Buiten bezwaar van de Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellant] ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
Overwegingen
1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen hem in het besluit van 7 november 2016 terecht geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. De rechtbank heeft volgens [appellant] niet onderkend dat hij recht heeft op vergoeding van kosten die hij in bezwaar heeft gemaakt, nu de dienst hem in bezwaar in het gelijk heeft gesteld.
1.1. Artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt:
"De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid."
1.2. Artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb) luidt:
"Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
[…]"
1.3. Voor een veroordeling in de gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bestaat slechts aanleiding, indien kenbaar is dat deze derde proceshandelingen, als bedoeld in de bijlage bij het Bpb, heeft verricht.
1.4. [appellant] heeft het bezwaarschrift tegen het besluit van 6 maart 2015 op eigen naam ingediend. Daarmee is geen proceshandeling verricht als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb. Dat bezwaarschrift is immers niet door of mede door González Pérez in kenbare hoedanigheid van gemachtigde van [appellant] ingediend.
González Pérez is eerst in oktober 2016 als gemachtigde van [appellant] aangemeld. Met het nadien namens [appellant] indienen van stukken, heeft zij, anders dan waarvan zij lijkt uit te gaan, geen proceshandeling als bedoeld in de bijlage bij het Bpb verricht.
Reeds gezien het voorgaande heeft de Belastingdienst/Toeslagen in het besluit van 7 november 2016 terecht geen proceskostenvergoeding toegekend. Of [appellant], zoals hij ter zitting heeft aangevoerd, bepaalde stukken niet eerst in bezwaar maar reeds vóór het besluit van 6 maart 2015 heeft overgelegd en of dat besluit is herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, kan daarom in het midden blijven.
Het betoog faalt.
2. Ter zitting is gebleken dat [appellant] zijn betoog dat hij ten onrechte geen rentevergoeding heeft ontvangen, niet langer handhaaft. Dat betoog behoeft dan ook geen bespreking meer.
3. Verder kan het betoog van [appellant] over de groep personen, waartoe hijzelf ook behoort, bij wie de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten kinderopvangtoeslag over het jaar 2014 lopende dat toeslagjaar op onzorgvuldige wijze heeft stopgezet, niet leiden tot het door [appellant] beoogde resultaat, reeds omdat dit betoog geen betrekking heeft op de onderhavige zaak.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.D.J. van Heijst, griffier.
w.g. Jurgens w.g. Van Heijst
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2018
787.