ECLI:NL:RVS:2018:1094

Raad van State

Datum uitspraak
4 april 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
201800247/1/A1 en 201800247/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanwijzing van locaties voor ondergrondse restafvalcontainers in Den Haag

Op 4 april 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellant, wonend te Den Haag, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een besluit van 21 november 2017, waarbij het college een gewijzigd definitief plaatsingsplan heeft vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (ORAC’s) in de wijk Duindorp III, Scheveningen, Den Haag. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de aanwijzing van de locatie 100-42G voor de plaatsing van de ORAC’s, omdat hij van mening is dat deze locatie niet geschikt is en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de aanwezigheid van kabels, leidingen en de breedte van de straat.

Tijdens de zitting op 15 februari 2018 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De appellant heeft betoogd dat de locatie 100-42G niet voldoet aan de randvoorwaarden voor de plaatsing van de ORAC’s, terwijl het college heeft gesteld dat de locatie wel geschikt is. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het college zijn besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aanwijzing van de locatie 100-42G voor de plaatsing van ORAC’s in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter heeft het beroep van de appellant gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd voor zover het de locatie 100-42G betreft. Tevens is het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Het college is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant en het griffierecht. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij besluiten die invloed hebben op de woonomgeving van burgers.

Uitspraak

201800247/1/A1 en 201800247/2/A1.
Datum uitspraak: 4 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2017 heeft het college het gewijzigd definitief plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC’s) voor Duindorp III (Wijk 100) Scheveningen, Den Haag.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld en tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 februari 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.A. de Boer, rechtsbijstandverlener te Zoetermeer, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Blankenstein, vergezeld door ing. R. van Coevorden, zijn verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Inleiding
2.    In het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van het gewijzigd definitief plaatsingsplan, concrete locaties in de wijk Duindorp III  aangewezen waar ORAC’s worden geplaatst. Volgens de tekst van de Nota van Antwoord op de tegen het ontwerp plaatsingsplan ingebrachte zienswijzen (hierna: de Nota van Antwoord) zullen de op de locatie 100-42E voorziene ORAC’s worden verplaatst naar de Zeezwaluwhof tegenover huisnummer 5, welke wijziging zal worden aangeduid met locatie 100-42G. Volgens de bij het gewijzigd definitief plaatsingsplan behorende plattegrond ligt de locatie 100-42G echter bij de woning aan de [locatie A]. Dit is de woning van [appellant].
3.    Bij het bepalen van de locaties voor de ORAC’s heeft het college de randvoorwaarden, zoals neergelegd in het "Voorstel van het college inzake 4e Programma Ondergrondse Restafvalcontainers (ORAC’s): 1000 extra" met kenmerk RIS 280886 gehanteerd. Als randvoorwaarden zijn onder meer gesteld dat de loopafstand van perceel tot de container maximaal 75 m mag bedragen, waarbij een uitloop naar maximaal 125 m wordt gehanteerd, het aantal te vervallen parkeerplaatsen tot een minimum wordt beperkt, de reeds aanwezige kabels, leidingen en riolering zo min mogelijk worden omgelegd, en dat de leegwagen voldoende ruimte heeft om de ORAC’s te kunnen legen.
Het beroep van [appellant]
4.    [appellant] betoogt dat de tekst van de Nota van Antwoord waaruit volgt dat de voorziene ORAC’s op locatie 100-42E zullen worden verplaatst naar de Zeezwaluwhof tegenover huisnummer 5 leidend is. Dit betoog faalt. Het college heeft terecht gesteld dat sprake is van een kennelijke verschrijving. In de Nota van Antwoord is de gewijzigde locatie aangeduid als 100-42G. Uit de plattegrond behorend bij het gewijzigd definitief plaatsingsplan volgt dat de locatie 100-42G ligt bij zijn woning aan de [locatie A].
5.    [appellant] betoogt voorts dat het college niet in redelijkheid de locatie 100-42G heeft kunnen aanwijzen voor de plaatsing van ORAC’s. Daartoe voert hij aan dat uit de tekening van de op 20 oktober 2017 gemaakte proefsleuven volgt dat kabels en leidingen doorlopen op de plek waar de twee ORAC’s zijn voorzien. Voorts volgt uit informatie van netbeheerder Stedin dat de afstand tussen een ORAC en kabels en leidingen minimaal 2 m dient te zijn om gasexplosies bij de plaatsing van ORAC’s te voorkomen, aldus [appellant]. [appellant] voert voorts aan dat de aanwezigheid van de rioolput ter plekke meebrengt dat twee parkeerplaatsen zullen moeten vervallen in plaats van één parkeerplaats, waarvan het college uitgaat.
[appellant] voert verder aan dat er op de locatie 100-42G te weinig ruimte is voor de voorziene ORAC’s. Vanwege zijn ommuurde voortuin is het trottoir ter plekke slechts 0,9 m breed is. Uit de tekening van de gemaakte proefsleuven volgt dat de afstand tussen de voorziene ORAC’s en zijn ommuurde voortuin slechts 0,71 m zal zijn. [appellant] stelt verder dat de Zeezwaluwstraat ter plekke slechts 3,19 m breed is, terwijl volgens het college een breedte van 3,5 m nodig is voor de doorgang van een leegwagen als aan beide kanten kan worden geparkeerd, zoals in de Zeezwaluwstraat het geval is.
[appellant] voert voorts aan dat de locatie 100-42G minder geschikt is dan de locatie 100-42E voor het plaatsen van ORAC’s.
5.1.    Het college heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat voor het plaatsen van de voorziene ORAC’s op de locatie 100-42G hooguit één datakabel hoeft te worden verlegd. Voorts hoeft, ondanks de aanwezigheid van een rioolput ter plekke, maar één parkeerplaats te vervallen, omdat de parkeervakken anders kunnen worden ingedeeld, aldus het college. Wat betreft de geringe breedte van de Zeezwaluwstraat voor de leegwagen heeft het college gesteld dat de Haagse Milieu Service, die de fysieke bereikbaarheid van beoogde ORAC’s-locaties controleert, terzake positief heeft geadviseerd. Het college heeft verder gesteld dat de locatie 100-42G geschikter is dan de locatie 100-42E omdat de afstand tot de gevel groter is en de loopafstand niet toeneemt.
5.2.    Uit de tekening van de proefsleuven van 20 oktober 2017 die ter zitting is bekeken, volgt dat gasleidingen en een datakabel doorlopen tot aan de plek van de op de locatie 100-42G voorziene ORAC’s. Zonder nadere motivering van het college, die niet is gegeven, valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in te zien waarom voor de plaatsing van de ORAC’s niettemin hooguit één datakabel hoeft te worden verlegd, zoals het college heeft gesteld. Bovendien volgt uit de tekening van de proefsleuven dat met de voorziene ORAC’s het trottoir ter hoogte van de ommuurde voortuin van [appellant] slechts 0,71 m breed zal zijn. Het college heeft niet gemotiveerd waarom deze geringe breedte niet aan aanwijzing van de locatie 100-42G voor het plaatsen van de ORAC’s in de weg staat. Voorts heeft het college zijn standpunt dat de aanwezigheid van een rioolput ter plekke niet ten koste gaat van een tweede parkeerplaats niet inzichtelijk gemaakt. Het ligt op de weg van het college om dat wel te doen omdat door de aanwezigheid van de rioolput en een lantaarnpaal de eerste parkeerplaats maar slechts ten dele kan worden gebruikt voor het plaatsen van de twee ORAC’s. Evenmin heeft het college inzicht gegeven in het positieve advies dat de Haagse Milieu Service naar gesteld heeft uitgebracht over toegankelijkheid van de Zeezwaluwstraat voor de leegwagen.
Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college zijn besluit tot aanwijzing van de locatie 100-42G voor de plaatsing van ORAC’s niet deugdelijk heeft gemotiveerd, wat verder ook zij van zijn standpunt dat deze locatie geschikter is dan de locatie 100-42E voor de plaatsing van ORAC’s.
Het betoog slaagt.
6.    Het beroep is gegrond. Het besluit van 21 november 2017 dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd, voor zover daarbij de locatie 100-42G is aangewezen om ORAC’s te plaatsen.
7.     Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van 21 november 2017 van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, voor zover bij dit besluit de locatie 100-42G is aangewezen als locatie voor het plaatsen van ORAC’s;
III.    wijst het verzoek af;
IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het verzoek en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 340,00 (zegge: driehonderdveertig euro) voor de behandeling van het verzoek en het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.
w.g. Wortmann    w.g. Van Driel
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2018
414-757.