ECLI:NL:RVS:2018:106

Raad van State

Datum uitspraak
17 januari 2018
Publicatiedatum
17 januari 2018
Zaaknummer
201705101/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldhulpverlening en informatieplicht bij verhuizing

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 13 mei 2016 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden had op 18 september 2014 besloten om de schuldhulpverlening aan [appellant] te beëindigen, omdat hij zijn verhuizing naar een andere gemeente niet had doorgegeven aan de Kredietbank Nederland. Het college stelde dat [appellant] hiermee zijn informatieplicht had geschonden, wat leidde tot de beëindiging van het schuldhulpverleningstraject.

De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om de schuldhulpverlening te beëindigen, omdat [appellant] niet aan zijn informatieplicht had voldaan. [appellant] stelde echter dat hij zijn verhuizing wel degelijk had gemeld bij de afdeling Burgerzaken en de sociale dienst van de gemeente Leeuwarden. Hij betoogde dat hij daarmee voldeed aan zijn verplichtingen onder de beleidsregels van de gemeente.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 17 januari 2018 behandeld. De Afdeling oordeelde dat [appellant] niet verplicht was om de verhuizing aan de kredietbank door te geven, aangezien hij dit al had gemeld bij de relevante gemeentelijke instanties. De Afdeling concludeerde dat het college ten onrechte de schuldhulpverlening had beëindigd en verklaarde het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het besluit van het college werd herroepen. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant].

Uitspraak

201705101/1/A2.
Datum uitspraak: 17 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 13 mei 2016 in zaak nr. 15/3470 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.
Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2014 heeft het college de schuldhulpverlening aan [appellant] beëindigd.
Bij besluit van 30 juni 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 mei 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Pieters, advocaat te Sneek, en het college, vertegenwoordigd door J. Boonstra, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het college heeft de schuldhulpverlening aan [appellant] beëindigd omdat hij zijn verhuizing naar een andere gemeente niet aan de Kredietbank Nederland (hierna: de kredietbank) heeft doorgegeven. [appellant] is volgens het college hiermee zijn verplichting niet nagekomen om de kredietbank alle feiten en omstandigheden te melden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de schuldhulpverlening. Indien hij deze verhuizing wel had gemeld, had het schuldhulpverleningstraject kunnen worden voortgezet, aldus het college.
2.    De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] zich niet aan zijn informatieplicht heeft gehouden nu hij de kredietbank niet op de hoogte heeft gesteld van zijn verhuizing. Gelet hierop en omdat de kredietbank voorafgaande aan de beëindiging van de schuldhulpverlening tevergeefs heeft getracht met [appellant] in contact te komen, heeft de rechtbank geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten de schuldhulpverlening aan [appellant] te beëindigen.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen omdat hij zijn verhuizing zowel aan de afdeling Burgerzaken als aan de sociale dienst van de gemeente Leeuwarden heeft doorgegeven.
4.    Ingevolge artikel 3 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (hierna: de Wgs) is het college van burgemeester en wethouders verantwoordelijk voor de schuldhulpverlening aan de inwoners van zijn gemeente. Het college heeft ter uitvoering van die taak de Beleidsregels schuldhulpverlening gemeente Leeuwarden 2014 (hierna: de beleidsregels) vastgesteld.
De feitelijke uitvoering van de schuldhulpverlening is geregeld in artikel 3, eerste lid, van de beleidsregels en wordt namens het college gedaan door de kredietbank.
In artikel 4, eerste lid, van de beleidsregels is bepaald dat de aanvrager aan het college op verzoek of uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op schuldhulpverlening, zowel in het kader van de beoordeling van de aanvraag als gedurende de looptijd van het schuldhulpverleningstraject. Volgens het tweede lid is de aanvrager verplicht om alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is gedurende de aanvraagfase en tijdens het schuldhulpverleningstraject.
In artikel 6 van de beleidsregels zijn de beëindigingsgronden van de schuldhulpverlening opgenomen. Volgens het tweede lid, onder a, kan het college de schuldhulpverlening beëindigen indien de belanghebbende zich verwijtbaar niet of in onvoldoende mate heeft gehouden aan één of meer van de verplichtingen als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid.
5.    [appellant] is op 28 maart 2014 van Leeuwarden naar Sneek verhuisd. Op dat moment was nog sprake van een lopende schuldbemiddeling in Leeuwarden. Het schuldhulpverleningstraject was bijna afgerond.
De verhuizing naar een andere gemeente heeft [appellant] niet aan de kredietbank medegedeeld. [appellant] heeft de verhuizing wel gemeld bij de afdeling Burgerzaken van de gemeente Leeuwarden. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, heeft [appellant] daarmee gehandeld overeenkomstig de informatieplicht van artikel 4, eerste lid, van de beleidsregels. Uit dit artikel volgt niet dat [appellant] de verhuizing aan de kredietbank, als uitvoerder van de schuldhulpverlening, moest doorgeven.
Gelet hierop mocht het college op grond van artikel 6 van de beleidsregels niet tot beëindiging van de schuldhulpverlening overgaan.
Daarbij komt dat de kredietbank in september 2014, dus ten tijde van de besluitvorming, op de hoogte was geraakt van de verhuizing van [appellant] naar Sneek. Gelet hierop en omdat [appellant] de verhuizing aan de afdeling Burgerzaken heeft medegedeeld, heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het college het schuldhulpverleningstraject mocht beëindigen. Het betoog van [appellant] slaagt.
6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 30 juni 2015 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 6 van de beleidsregels voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het primaire besluit van 18 september 2014 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
7.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 13 mei 2016 in zaak nr. 15/3470;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden van 30 juni 2015, kenmerk c/s/2014/WGS/553;
V.    herroept het besluit van 18 september 2014, kenmerk 4149939;
VI.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.004,00 (zegge: tweeduizendvier euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 295,00 (zegge: tweehonderdvijfennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2018
85.