201707277/1/A3.
Datum uitspraak: 28 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], zonder vaste woon- of verblijfplaats,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 juli 2017 in zaak nr. 17/792 in het geding tussen:
[appellante]
en
de burgemeester van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 12 oktober 2016 heeft de burgemeester aan [appellante] het bevel gegeven zich uit overlastgebied Centrum (hierna: het overlastgebied) te verwijderen en zich daar voor de duur van een maand, vanaf 15 oktober 2016 tot en met 14 november 2016, niet meer te bevinden (hierna: het verwijderingsbevel).
Bij besluit van 30 januari 2017 heeft de burgemeester het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 juli 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 maart 2018, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. T. de Heer, advocaat te Amsterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A.D.B. Bakels en R. Nomden, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland en geen bekende vaste woon- of verblijfplaats. De burgemeester heeft besloten het verwijderingsbevel te geven nadat de politie voor de tweede keer had geconstateerd dat zij in het overlastgebied aan het bedelen was om geld. De rechtbank heeft het verwijderingsbevel rechtmatig geacht.
Hoger beroep
2. Ter zitting heeft [appellante] de hogerberoepsgrond dat het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel is geschonden ingetrokken.
[appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het verzuim van de burgemeester om haar in de gelegenheid te stellen een zienswijze naar voren te brengen over het voornemen om het verwijderingsbevel te geven in bezwaar kon worden hersteld. Een zienswijze had kunnen leiden tot het afzien van dat voornemen of het instellen van een zogeheten corridor om zich te verplaatsen.
Daarnaast heeft de rechtbank miskend dat het verwijderingsbevel in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Het belang van [appellante], die bejaard is, om zich te kunnen verplaatsen naar de andere kant van de stad had zwaarder moeten wegen dan het belang van het verwijderingsbevel. Zij is volledig afhankelijk van het openbaar vervoer dat door het overlastgebied rijdt. De afweging van de burgemeester was niet zorgvuldig, aldus [appellante].
Beoordeling
2.1. Artikel 2.8, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening 2008 (hierna: Apv) luidt: "De burgemeester kan een overlastgebied aanwijzen als naar zijn oordeel sprake is van een ernstige verstoring of bedreiging van de openbare orde. Hij bepaalt daarbij of artikel 2.9, artikel 2.9A of artikel 2.9B van toepassing is."
Artikel 2.9 luidt:
"1. De burgemeester kan degene die in een op grond van artikel 2.8, eerste lid aangewezen overlastgebied:
[…]
g. artikel 2.21 overtreedt of
[…];
bevelen om zich onmiddellijk uit dat overlastgebied te verwijderen en zich daar voor de duur van 24 uur niet meer te bevinden.
2. De burgemeester kan degene die in een overlastgebied een van de in het eerste lid genoemde overtredingen pleegt, bevelen om zich uit dat overlastgebied te verwijderen en zich daar niet meer te bevinden:
a. voor de duur van één maand als hem binnen een periode van één jaar tweemaal een bevel als bedoeld in het eerste lid is gegeven;
[…]."
Artikel 2.21 luidt "Het is verboden op of aan de weg of in een voor publiek toegankelijk gebouw om geld of andere zaken te bedelen."
2.2. Niet in geschil is dat de politie namens de burgemeester [appellante] op 2 september 2016 wegens bedelarij een bevel heeft gegeven om zich uit het overlastgebied te verwijderen en zich daar voor de duur van 24 uur niet meer te bevinden. Evenmin is in geschil dat [appellante] op 21 september 2016 zich in het overlastgebied wederom schuldig heeft gemaakt aan bedelarij. Gelet op artikel 2.9, tweede lid, van de Apv was de burgemeester bevoegd [appellante] het verwijderingsbevel te geven.
2.3. Artikel 4:8, eerste lid, van de Awb luidt: "Voordat een bestuursorgaan een beschikking geeft waartegen de belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, stelt het die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:
a. de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en
b. die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt."
2.4. Vaststaat dat [appellante] tijdens een op 8 december 2016 gehouden hoorzitting in voldoende mate de gelegenheid is geboden haar standpunten uiteen te zetten, van welke mogelijkheid zij gebruik heeft gemaakt. Anders dan [appellante] betoogt, is de rechtbank terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat het ten onrechte afzien van het horen van [appellante] voorafgaande aan het besluit van 12 oktober 2016, in bezwaar bij het besluit van 30 januari 2017 is hersteld (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ3446). 2.5. Op 19 juni 2015 heeft de burgemeester op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Apv het overlastgebied als zodanig aangewezen. Daaraan heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat in dat gebied sprake is van grote overlast van onder meer drugshandelaren, dronken mensen, zwervers, daklozen en bedelaars. De omvang van het overlastgebied is zoveel mogelijk beperkt. Andere handhavingsmiddelen zijn ontoereikend om de openbare orde te waarborgen, aldus de burgemeester.
2.6. De burgemeester heeft aan het belang van het verwijderingsbevel in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen dan aan het belang van [appellante] om zich in het overlastgebied te bevinden. De burgemeester heeft daarbij in aanmerking mogen nemen dat [appellante] niet in het overlastgebied woont en werkt en ook niet afhankelijk is van medische voorzieningen in dat gebied. Voor zover [appellante] zich op het standpunt stelt dat de burgemeester een corridor had moeten instellen, omdat zij afhankelijk is van tramlijnen in het overlastgebied om aan de andere kant van het overlastgebied te komen, heeft zij de noodzaak daarvan niet aannemelijk gemaakt. Voorts stond het enkele feit dat zij ten tijde van het verwijderingsbevel 69 jaar was, niet in de weg aan het bevel.
2.7. Het betoog faalt.
Slotsom
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Proceskostenvergoeding
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Man
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2018
629.