201606700/1/V2.
Datum uitspraak: 23 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. [de vreemdeling],
2. de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 8 augustus 2016 in zaak nr. 16/3752 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 16 februari 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen alsmede geweigerd hem ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 8 augustus 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I.K. Kolev, advocaat te Hapert, en de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling en de staatssecretaris hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
In het hoger beroep van de vreemdeling.
1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2. Het hoger beroep van de vreemdeling is kennelijk ongegrond.
In het hoger beroep van de staatssecretaris.
3. De vreemdeling is een Hazara afkomstig uit de plaats Dahmarda Gulzar, Afghanistan. Niet in geschil is dat in deze plaats Hazara's in de meerderheid zijn. Evenmin is in geschil dat deze plaats aan drie zijden grenst aan de provincie Zabul maar administratief behoort tot de provincie Ghazni. In de provincie Zabul bestaat de meerderheid van de bevolking uit Pasthun terwijl in de provincie Ghazni de meerderheid van de bevolking uit Hazara's bestaat.
3.1. De staatssecretaris klaagt in de grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij zich in het kader van de beoordeling of de vreemdeling tot een kwetsbare minderheidsgroep behoort ten onrechte heeft beperkt tot de situatie in de plaats waaruit de vreemdeling afkomstig is. De staatssecretaris betoogt dat hij zich in het besluit daartoe geenszins heeft beperkt en verwijst in dat kader ook naar de ter zitting bij de rechtbank gegeven toelichting.
3.2. In het besluit van 16 februari 2016 heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de plaats Dahmarda Gulzar behoort tot het district Jaghori en dat uit openbare bronnen blijkt dat Hazara's in dat district de meerderheid vormen, maar dat er in de grensgebieden enkele Pasthun enclaves zijn. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, heeft de staatssecretaris zich daarmee niet beperkt tot de situatie in de plaats Dahmarda Gulzar, maar heeft hij de situatie in dat district beoordeeld. Verder heeft de staatssecretaris ter zitting bij de rechtbank toegelicht dat aan de westkant van de plaats zich de provincie Zabul bevindt, maar dat de plaats aan de oostkant grenst aan het Hazaragedeelte van de geografische provincie Ghazni. Het leefgebied van de Hazara strekt zich vanuit Dahmarda Gulzar dan ook in oostelijke richting uit. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris de situatie te beperkt heeft beoordeeld.
De grief slaagt.
4. Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank moet doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 16 februari 2016 van de staatssecretaris alsnog ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 8 augustus 2016 in zaak nr. 16/3752;
IV. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.
w.g. Verheij w.g. Graat
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2018
307.