ECLI:NL:RVS:2018:1012

Raad van State

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
23 maart 2018
Zaaknummer
201705560/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • H. Troostwijk
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvragen door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 maart 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 4 juli 2017 de besluiten van de staatssecretaris, waarin de aanvragen van vreemdelingen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk waren verklaard, vernietigd. De staatssecretaris had deze aanvragen niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat Koeweit voor de vreemdelingen als een veilig derde land kan worden beschouwd.

De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat in Koeweit bescherming wordt geboden overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris in zijn hogerberoepschrift geen nieuwe motivering heeft gegeven die afwijkt van de eerder door de Afdeling beoordeelde motivering in een uitspraak van 13 december 2017. Hierdoor kon de grief van de staatssecretaris niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.

De Afdeling heeft het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan de vreemdelingen, die in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn gemaakt. De totale kosten zijn vastgesteld op € 501,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

201705560/1/V3.
Datum uitspraak: 22 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 4 juli 2017 in zaken nrs. 17/11497, 17/11500, 17/11505 en 17/11506 in het geding tussen:
[de vreemdelingen]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 31 mei 2017 (hierna: de besluiten) heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 4 juli 2017 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. S. Selbach, advocaat te Maastricht, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.        Bij de besluiten heeft de staatssecretaris de asielaanvragen van de vreemdelingen niet-ontvankelijk verklaard, omdat Koeweit voor de vreemdelingen een veilig derde land is.
2.        De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat in Koeweit bescherming overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag wordt geboden als bedoeld in artikel 3.106a, eerste lid, aanhef en onder e, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
2.1.    De in het hogerberoepschrift opgeworpen rechtsvraag of Koeweit een veilig derde land is, heeft de Afdeling beantwoord in de uitspraak van 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3379. In de besluiten heeft de staatssecretaris aan zijn standpunt dat Koeweit voor de vreemdelingen als veilig derde land kan worden beschouwd geen andere motivering ten grondslag gelegd dan die welke de Afdeling in de uitspraak van 13 december 2017 ondeugdelijk heeft bevonden. Gelet hierop kan de grief niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
3.        Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.        De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Nieuwenhuizen
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2018
633.