201608893/1/V3.
Datum uitspraak: 22 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 18 november 2016 in zaak nr. NL16.2968 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 18 oktober 2016 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 18 november 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Coenen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van de vreemdeling niet-ontvankelijk verklaard, omdat Koeweit voor de vreemdeling een veilig derde land is.
2. Hetgeen de vreemdeling in de grief heeft aangevoerd over toegang tot Koeweit, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vraag opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeft, wordt, gelet op het bepaalde in artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met dat oordeel volstaan.
3. Voorts klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat Koeweit het non-refoulementbeginsel naleeft en in Koeweit bescherming overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag wordt geboden als bedoeld in artikel 3.106a, eerste lid, aanhef en onder c en e, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
4. De in het hogerberoepschrift opgeworpen rechtsvraag of Koeweit een veilig derde land is, heeft de Afdeling beantwoord in de uitspraak van 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3379. In het besluit heeft de staatssecretaris aan zijn standpunt dat Koeweit voor de vreemdeling als veilig derde land kan worden beschouwd geen andere motivering ten grondslag gelegd dan die welke de Afdeling in de uitspraak van 13 december 2017 ondeugdelijk heeft bevonden. Gelet hierop, slaagt de grief. 5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit alsnog gegrond verklaren en het besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb vernietigen.
6. De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 18 november 2016 in zaak nr. NL16.2968;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 18 oktober 2016, V-nummer […];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.
w.g. Verheij w.g. Nieuwenhuizen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2018
633.