201607641/1/A2.
Datum uitspraak: 12 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 1 september 2016 in zaak nr. 15/3973 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag over 2014 voor [appellante] op nihil gesteld.
Bij besluit van 13 oktober 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 september 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. [appellante] huurde in 2014 woonruimte op het adres [locatie] te Lemmer. Daarvoor heeft zij huurtoeslag aangevraagd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft haar een voorschot huurtoeslag over 2014 toegekend van € 2.904,00.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij het besluit van 21 oktober 2014 de huurtoeslag over 2014 opnieuw berekend en definitief vastgesteld op nihil. Daaraan heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellante] geen recht heeft op huurtoeslag, omdat het gezamenlijke toetsingsinkomen te hoog is. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij het besluit van 13 oktober 2015 ongegrond verklaard. Aan dat besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat uit de huurovereenkomst blijkt dat de woonruimte waarin zij woonde geen zelfstandige woonruimte is.
3. De rechtbank heeft het door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat [appellante] niet met bewijsstukken heeft onderbouwd dat de woonruimte die zij huurde een zelfstandige woonruimte betreft.
4. [appellante] betoogt dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, dat zij een zelfstandige woonruimte huurde, te weten de eerste verdieping van de woning, een woonruimte van 60 m² bestaande uit drie kamers, een toilet en een ruimte voor een keuken.
4.1 Artikel 1, aanhef en onder k, van de Wet op de huurtoeslag luidt:
"In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder:
[...];
k. woning: een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden.".
4.2 Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 27 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY7346) mag de Belastingdienst/Toeslagen er in beginsel van uitgaan dat op één GBA-adres één zelfstandige woning is gelegen en degenen die op hetzelfde GBA-adres zijn ingeschreven, met uitzondering van de onderhuurder en degenen die behoren tot diens huishouden, mag aanmerken als medebewoners die behoren tot hetzelfde huishouden als de aanvrager van huurtoeslag. Het is aan de aanvrager om aan te tonen dat op hetzelfde GBA-adres meer zelfstandige woningen zijn gelegen door bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat de gehuurde woning beschikt over een eigen toegang en wezenlijke voorzieningen die niet met andere bewoners op hetzelfde adres worden gedeeld. Voorts dient de huurder aan te tonen dat degene die de Belastingdienst/Toeslagen als medebewoner heeft aangemerkt niet tot zijn huishouden behoort of heeft behoord. 4.3 De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante] niet heeft aangetoond dat de door haar gehuurde woonruimte een zelfstandige woonruimte betrof. Zij heeft geen bewijsstukken, zoals foto’s, een plattegrond of een verklaring van de verhuurder, overgelegd waaruit blijkt dat de gehuurde woonruimte beschikte over een eigen toegang en wezenlijke voorzieningen die niet met andere bewoners op hetzelfde adres werden gedeeld. In de huurovereenkomst is vermeld dat zij een kamer of kamers huurde met medegebruik van keuken, douche/bad en wc. Hieruit kan worden afgeleid dat de gehuurde woonruimte kennelijk niet beschikte over deze wezenlijke voorzieningen, althans dat [appellante] deze voorzieningen deelde met medebewoners, zoals de verhuurder die op hetzelfde adres staat ingeschreven.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2017
17.