201602144/1/A2.
Datum uitspraak: 12 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 maart 2016 in zaak nr. 14/3003 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 7 mei 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 herzien en op € 7.411,00 gesteld.
Bij besluit van 2 februari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 13 juli 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen opnieuw beslist op het door [appellante] gemaakte bezwaar. De dienst heeft het bezwaar met betrekking tot het toeslagjaar 2009 met een aangepaste motivering ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 maart 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen het besluit van 2 februari 2015 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 13 juli 2015 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. H.R. Grootenhuis, zijn verschenen.
Na het onderzoek ter zitting hebben [appellante] en de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd nadere stukken ingediend. Partijen hebben toestemming verleend voor het achterwege laten van een nadere zitting. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft in 2009 voor haar kinderen gebruik gemaakt van kinderopvang door tussenkomst van achtereenvolgens [gastouderbureau A], [gastouderbureau B] en [gastouderbureau C]. Ten behoeve van deze opvang heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] voorschotten kinderopvangtoeslag toegekend. Het toegekende voorschot voor 2009 is op 7 mei 2014 herzien en op € 7.411,00 gesteld omdat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij alle kosten voor kinderopvang via voornoemde gastouderbureaus heeft voldaan. [appellante] is het niet eens met die conclusie en heeft daarom beroep ingesteld bij de rechtbank.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft overwogen dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij het volledige bedrag aan bemiddelingskosten voor [gastouderbureau B] en [gastouderbureau C] heeft voldaan. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij alle kosten voor de gastouder voor opvang via [gastouderbureau A] en [gastouderbureau C] heeft voldaan.
Volgens de rechtbank bedragen de kosten van opvang via [gastouderbureau A] in totaal € 1.952,00, via [gastouderbureau B] € 2.440,00 en via [gastouderbureau C] € 1.464,00. Van het totaalbedrag van € 5.856,00 heeft [appellante] volgens de rechtbank aangetoond dat zij € 4.996,30 heeft voldaan. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het voorschot kinderopvangtoeslag volgens de rechtbank terecht herzien en op € 7.411,00 gesteld. Dit laatste bedrag ziet op de kosten voor opvang bij een kindercentrum waar [appellante] eveneens gebruik van heeft gemaakt.
Hoger beroep van [appellante]
3. De wettelijke bepalingen die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4. [appellante] voert aan dat zij wel degelijk alle kosten voor kinderopvang over 2009 heeft voldaan. Onder verwijzing naar bankafschriften betoogt zij dat zij aan [gastouderbureau B] in totaal € 475,80 aan bemiddelingskosten heeft betaald en aan [gastouderbureau C] € 285,60.
Voorts betoogt [appellante] dat zij alle kosten voor de gastouder voor de opvang via [gastouderbureau A] en [gastouderbureau C] heeft voldaan.
5. Uit de jaaropgaven van achtereenvolgens [gastouderbureau A], [gastouderbureau B] en [gastouderbureau C] volgt dat [appellante] in totaal een bedrag van € 5.856,00 aan kosten voor kinderopvang heeft gehad, bestaande uit een bedrag van € 1.952,00 voor opvang via [gastouderbureau A], € 2.440,00 voor opvang via [gastouderbureau B] en € 1.464,00 voor opvang via [gastouderbureau C].
6. Wat de betreft de opvang die heeft plaatsgevonden via [gastouderbureau A] is niet in geschil dat [appellante] dient aan te tonen dat zij in totaal € 1.685,90 aan de gastouder heeft betaald. [appellante] stelt zich op het standpunt dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte een bedrag van € 470,68 niet heeft betrokken in de berekening. Op haar bankafschrift staat bij betaling van dit bedrag aan de gastouder weliswaar vermeld ‘gastouderopvang teruggave 2008’ maar dit bedrag heeft volgens haar geen betrekking op de kinderopvang over het jaar 2008. De Belastingdienst/Toeslagen heeft op verzoek van de Afdeling onderzoek gedaan naar de betalingen in 2008. In het nadere stuk van 10 januari 2017 heeft zij uiteengezet dat indien de betaling van € 470,68 niet wordt toegerekend aan het toeslagjaar 2008, de kosten over dat jaar nog steeds zijn voldaan. De Afdeling acht het gelet hierop aannemelijk dat het bedrag van € 470,68 dat op 26 januari 2009 aan de gastouder is overgemaakt, ziet op kosten voor kinderopvang over 2009. Daarmee heeft [appellante] aangetoond dat zij voor kinderopvang via [gastouderbureau A] in totaal een bedrag van € 1.907,28 heeft betaald, zijnde kosten voor de gastouder en bemiddelingskosten.
7. Voor de opvang die heeft plaatsgevonden via [gastouderbureau B] is niet in geschil dat [appellante] dient aan te tonen dat zij in totaal een bedrag van € 476,00 aan bemiddelingskosten heeft voldaan. Ter zitting is [appellante] in de gelegenheid gesteld bankafschriften over te leggen waaruit deze betalingen blijken. Naar aanleiding van deze stukken heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich in het nadere stuk van 10 januari 2017 op het standpunt gesteld dat de bemiddelingskosten voor [gastouderbureau B] zijn voldaan. Daarmee heeft [appellante] aangetoond dat zij voor kinderopvang via [gastouderbureau B] in totaal een bedrag van € 2.546,00 heeft voldaan, zijnde kosten voor de gastouder en bemiddelingskosten.
8. Tezamen met een bedrag van € 1.310,60 dat [appellante] heeft betaald voor gastouderopvang via [gastouderbureau C], heeft zij aangetoond voor het toeslagjaar 2009 in totaal een bedrag van € 5.808,60 te hebben betaald, waar dit, naar niet in geschil is, € 5.856,00 had moeten zijn. Het verschil bedraagt derhalve € 47,40. Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen aangegeven dat indien het verschil zou uitkomen op een dergelijk bedrag, dit wordt beschouwd als een afrondingsverschil. De Afdeling komt daarmee tot de conclusie dat [appellante] heeft aangetoond dat zij alle kosten voor kinderopvang over het jaar 2009 heeft betaald.
Conclusie
9. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 13 juli 2015 van de Belastingdienst/Toeslagen alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De Belastingdienst/Toeslagen dient een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het door de Belastingdienst/Toeslagen te nemen nieuwe besluit op het bezwaar slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
10. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 maart 2016 in zaak nr. 14/3003;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 13 juli 2015, kenmerk BOB130BT07;
V. bepaalt dat tegen het door de Belastingdienst/Toeslagen te nemen besluit slechts beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling;
VI. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 296,00 (zegge: tweehonderdzesennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Fenwick
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2017
608. Wet kinderopvang
Artikel 1a Wko
1. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (...) van toepassing (…).
Artikel 5
1. Een ouder heeft aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk onderscheidenlijk aanspraak op een tegemoetkoming in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang jegens de gemeente of jegens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien het betreft kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum of gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Artikel 7 Wko
1. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 18
1. Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Artikel 26
Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.