201700265/1/R1 en 201700265/2/R1.
Datum uitspraak: 10 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Ede,
en
1. de raad van de gemeente Ede;
2. het college van burgemeester en wethouders van Ede,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Ede, Woonzorgcentrum Amsterdamseweg 56" vastgesteld.
Bij besluit van 25 november 2016 heeft het college aan Stichting Vilente te Ede een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een verpleegtehuis op het perceel Amsterdamseweg 56 te Ede.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 maart 2017, waar [appellant], bijgestaan door R. Scholten, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn, en de raad en het college, beide vertegenwoordigd door L.E.H. Wolters en M.C.L. van den Broeke, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord Stichting Vilente, vertegenwoordigd door [gemachtigden].
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
Inleiding
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. De bestreden besluiten voorzien in het realiseren van een door Stichting Vilente te exploiteren woonzorgcentrum. Dit centrum dient ter vervanging van een tijdelijke vestiging elders in Ede, die halverwege 2018 zal moeten worden verlaten. Het te realiseren zorgcentrum zal 120 appartementen voor dementerende bejaarden omvatten. In het plangebied heeft in het verleden een schoolgebouw gestaan, welk gebouw enkele jaren geleden is afgebroken. De voorbereiding en bekendmaking van de besluiten heeft op de voet van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening gecoördineerd plaatsgevonden.
Het perceel waarop de woning van [appellant] staat, grenst aan het plangebied. [appellant] is beducht dat de realisering van het zorgcomplex tot aantasting van zijn woon- en leefklimaat leidt.
Toetsingskader bestemmingsplan
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De voorzieningenrechter stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Alternatieven
4. [appellant] betoogt dat de raad niet voldoende onderzoek heeft gepleegd naar alternatieve locaties en evenmin naar mogelijkheden om het bouwvlak zodanig op te schuiven dat overlast op zijn perceel wordt tegengegaan.
4.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat alternatieve locaties om uiteenlopende redenen niet in aanmerking komen. Het opschuiven van het bouwvlak behoort volgens hem evenmin tot de mogelijkheden, in verband met een hoogspanningsverbinding die over het plangebied loopt.
4.2. Bij de behandeling van het beroep en het verzoek is naar voren gekomen dat Stichting Vilente samen met de gemeente Ede diverse alternatieve locaties voor het zorgcentrum heeft bezien. Die locaties bleken echter niet bruikbaar te zijn. Zo was de onderzochte locatie aan de Klinkenbergerweg niet te koop, is de locatie "Simon Steven" te klein en ligt het terrein van het voormalige tuincentrum "Kernhem" uit een oogpunt van bereikbaarheid te ver buiten het centrum van Ede. Verder bleek het verdelen van de voorzieningen over meer dan één locatie om praktische redenen niet haalbaar te zijn en is vestiging buiten de gemeente onwenselijk nu het complex juist is bedoeld voor inwoners van Ede. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan in verband met het voorgaande niet met vrucht worden gesteld dat onvoldoende aandacht is besteed aan het zoeken naar alternatieve locaties voor het zorgcentrum. De enkele omstandigheid dat in de plantoelichting geen verslag is gedaan van het zoekproces, brengt niet met zich dat het besluit voor vernietiging in aanmerking komt.
De raad heeft zich voorts op het standpunt mogen stellen dat het redelijkerwijs niet mogelijk is binnen de gekozen locatie het bouwvlak in voor [appellant] gunstige zin te verschuiven. In dat verband wordt opgemerkt dat dit alleen mogelijk zou zijn wanneer de aanwezige hoogspanningsverbinding ondergronds komt te lopen dan wel wordt verlegd, hetgeen zeer hoge kosten met zich zou brengen.
Het betoog van [appellant] faalt.
Parkeernorm
5. Volgens [appellant] heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt hoe hij de behoefte aan parkeergelegenheid vanwege het zorgcomplex heeft berekend.
5.1. De raad heeft verklaard dat hij de behoefte aan parkeergelegenheid heeft becijferd aan de hand van het parkeerbeleid van de gemeente Ede. Dat beleid steunt op zijn beurt op normen van het kennisplatform CROW, aldus de raad.
5.2. In artikel 3, eerste lid, van de Nota Parkeernormering gemeente Ede 2016 is vermeld dat een bouwplan, afhankelijk van de omvang en de functie van het gebouw, binnen het plangebied moet voldoen aan het aantal parkeerplaatsen dat wordt berekend conform de lijst "Parkeernormen Gemeente Ede" die bij de nota hoort. In bedoelde lijst is bij verpleeg- en verzorgingstehuizen een norm van 0,6 parkeerplaats per wooneenheid vermeld. Die norm is bij het vaststellen van het bestemmingsplan daadwerkelijk gehanteerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan in hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de raad deze norm niet tot uitgangspunt had mogen nemen. Daarbij is betrokken dat de gehanteerde norm aansluit bij de aanbevelingen van het CROW, waarin voor verpleeg- en verzorgingstehuizen een minimum van 0,5 en een maximum van 0,7 wordt genoemd. De voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat, zoals [appellant] heeft gesteld, de raad uitdrukkelijk had moeten motiveren waarom in dit geval niet voor het maximum van 0,7 is gekozen. Hierbij is in aanmerking genomen dat nu het in dit geval gaat om een verpleegtehuis voor dementerende ouderen en niet om een verzorgingstehuis, aannemelijk is dat alleen parkeerplaatsen nodig zijn voor personeel en bezoekers en niet voor de bewoners zelf. Gelet daarop ligt het niet voor de hand dat juist in deze situatie het hanteren van de maximale norm van 0,7 is geboden.
Het betoog van [appellant] faalt.
Woon- en leefklimaat
6. [appellant] heeft de vrees uitgesproken dat het realiseren van het zorgcomplex leidt tot aantasting van zijn woongenot in de vorm van verminderde lichtinval, aantasting van de privacy en geluidhinder. Volgens hem had het op de weg van de raad gelegen om ter voorkoming van aantasting van de privacy te bepalen dat de ramen van het zorgcomplex waarvandaan zicht is op zijn achtertuin van melkglas worden voorzien.
6.1. Naar de mening van de raad en het college zal zich ter plaatse van de woning van [appellant] weliswaar enige aantasting van het woongenot kunnen voordoen, maar is die aantasting niet onaanvaardbaar. In dat verband is onder meer belang gehecht aan de mogelijkheden die het voorgaande bestemmingsplan in het plangebied toeliet en aan de feitelijke aanwezigheid van de school die tot voor kort op het terrein was gevestigd.
6.2. De raad heeft zich bij zijn besluitvorming mede gebaseerd op vier bezonningsstudies die zijn verricht door de architect van het zorgcomplex. Deze studies geven een beeld van de schaduwwerking in vier situaties. Het gaat daarbij om de situaties waarbij het voormalige schoolgebouw nog aanwezig was, waarbij de maximale bouwmogelijkheden van het vorige plan zouden zijn benut, waarbij het zorgcomplex zal zijn uitgevoerd overeenkomstig de thans verleende omgevingsvergunning en waarbij de maximale bouwmogelijkheden van het thans vastgestelde plan zouden worden benut. Uitgaande van deze studies ondervindt de tuin achter de woning van [appellant] in het voorjaar weinig schaduwwerking van het te realiseren zorgcomplex, maar is de schaduwwerking in het najaar aanzienlijk. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mocht de raad zich op het standpunt stellen dat daaraan geen overwegende betekenis toekomt, mede gelet op de bebouwing die in het recente verleden aanwezig was en ook aanwezig mocht zijn. Daarbij is tevens in beschouwing genomen dat de woning van [appellant] in een stedelijk gebied is gelegen, en dat in een dergelijke omgeving het beperken van de bezonning niet ongebruikelijk is.
Ter zitting is duidelijk geworden dat de ramen van het zorgcomplex die op de tuin van [appellant] zien, geen vensters van appartementen betreffen maar vensters aan de kopse kant van gangen. Mede in verband daarmee hebben de raad en het college zich op het standpunt mogen stellen dat de bouw van het complex in zoverre aanvaardbaar is uit een oogpunt van privacy. De raad en het college waren niet gehouden om in het plan onderscheidenlijk de vergunning een bepaling op te nemen die noopt tot het aanbrengen van melkglas. Overigens is gebleken dat Stichting Vilente wel de bereidheid heeft om deze vensters zodanig uit te voeren dat het doorzicht wordt beperkt.
Bij de behandeling van het beroep en het verzoek ter zitting is gebleken dat [appellant] waar het gaat om de vrees voor geluidhinder niet doelt op verkeersgeluid, maar op menselijk stemgeluid vanuit het zorgcomplex. Gezien de stedelijke omgeving van het te bouwen complex is de voorzieningenrechter van oordeel dat de raad aan dat aspect in redelijkheid geen overwegende betekenis behoefde toe te kennen.
Het betoog van [appellant] faalt.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Uylenburg w.g. Sparreboom
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2017
195.