ECLI:NL:RVS:2017:961

Raad van State

Datum uitspraak
5 april 2017
Publicatiedatum
6 april 2017
Zaaknummer
201701296/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De staatssecretaris heeft op 5 januari 2017 besloten om de aanvraag af te wijzen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, die op 7 februari 2017 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L. Vellenga-van Nieuwkerk, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 5 april 2017 uitspraak gedaan. In de overwegingen van de uitspraak werd ingegaan op de procedurele aspecten van de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling stelde dat de rechtbank de uitspraak ten onrechte niet in het openbaar heeft uitgesproken voordat deze bekend werd gemaakt. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 8:78 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de uitspraak pas in het openbaar werd uitgesproken op 7 februari 2017, terwijl deze al op 3 februari 2017 was bekendgemaakt.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling deed vervolgens wat de rechtbank had moeten doen en verklaarde het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 5 januari 2017 alsnog ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 april 2017.

Uitspraak

201701296/1/V1.
Datum uitspraak: 5 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 7 februari 2017 in zaak nr. NL17.92 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 5 januari 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 7 februari 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L. Vellenga-van Nieuwkerk, advocaat te Alkmaar, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    In de eerste grief klaagt de vreemdeling, voor zover thans van belang, dat de rechtbank de uitspraak ten onrechte niet voorafgaand aan de bekendmaking van de uitspraak in het openbaar heeft uitgesproken, zodat die uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.
1.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van de Afdeling van 29 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3658), kan het in het openbaar uitspreken van de beslissing in de zin van artikel 8:78 van de Awb in ieder geval niet later plaatsvinden dan op de dag van de bekendmaking van de uitspraak door verzending van een afschrift van de uitspraak aan partijen als bedoeld in artikel 8:79, eerste lid, van de Awb.
1.2.    In de aangevallen uitspraak is vermeld dat deze is bekendgemaakt door verzending aan partijen op 3 februari 2017 en in het openbaar is uitgesproken op 7 februari 2017. Daarmee is niet voldaan aan artikel 8:78 van de Awb, nu het in het openbaar uitspreken later heeft plaatsgevonden dan de dag waarop de uitspraak is bekendgemaakt. De grief slaagt.
2.    Hetgeen voor het overige in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 5 januari 2017 alsnog ongegrond verklaren.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 7 februari 2017 in zaak nr. NL17.92;
III.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Paaschen, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van Paaschen
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2017
766.