ECLI:NL:RVS:2017:951

Raad van State

Datum uitspraak
5 april 2017
Publicatiedatum
5 april 2017
Zaaknummer
201602140/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing ontheffing vrachtwagenverbod Magdalenastraat Heikant

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 5 februari 2016 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. [Appellante] had verzocht om een ontheffing van het vrachtwagenverbod in de Magdalenastraat te Heikant, dat door het college van burgemeester en wethouders van Hulst was ingesteld. Het college had eerder op 24 november 2014 het verzoek van [appellante] afgewezen, en dit besluit werd in stand gehouden na bezwaar op 21 mei 2015. De rechtbank oordeelde dat het college terecht het verkeersbesluit van 8 juli 2014 ten grondslag had gelegd aan de weigering om ontheffing te verlenen.

Tijdens de zitting van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 februari 2017, werd de zaak behandeld. [Appellante] voerde aan dat de rechtbank had miskend dat het college geen beleid had vastgesteld voor het verlenen van ontheffingen en dat het besluit niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank had echter geoordeeld dat het college in redelijkheid meer gewicht had kunnen toekennen aan de belangen van verkeersveiligheid en het voorkomen van overlast voor bewoners dan aan de belangen van [appellante].

De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college de belangen van [appellante] had betrokken in zijn afweging, maar dat de verkeersveiligheid en de overlast voor bewoners zwaarder wogen. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201602140/1/A1.
Datum uitspraak: 5 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 februari 2016 in zaak nr. 15/4608 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hulst.
Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2014 heeft het college het verzoek van [appellante] voor het verlenen van een ontheffing van het vrachtwagenverbod in de Magdalenastraat te Heikant afgewezen.
Bij besluit van 21 mei 2015 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 24 november 2014 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 5 februari 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college en [appellante] hebben nog nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2017, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. I.E. Duijts, advocaat te Breda, en het college, vertegenwoordigd door W.M.A. Wullaert, bijgestaan door mr. C.J. IJdema, advocaat te Middelburg, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Bij besluit van 29 november 2012 heeft het college een zone in de bebouwde kom van Heikant, waartoe ook de Magdalenastraat behoort, door plaatsing van het verkeersbord C7 gesloten verklaard voor vrachtverkeer met uitzondering van bestemmingsverkeer. Bij besluit van 3 juli 2013 heeft het college deze zone aangepast, met handhaving van de geslotenverklaring van de Magdalenastraat en de Schoolstraat. Bij besluit van 8 juli 2014 heeft het college de uitzondering voor bestemmingsverkeer voor de Magdalenastraat laten vervallen, waardoor de Magdalenastraat sindsdien verboden is voor alle vrachtauto's. Tegen voormelde besluiten heeft [appellante] geen rechtsmiddelen aangewend en deze besluiten staan in rechte vast.
[appellante] exploiteert een aannemersbedrijf dat zowel voor Nederlandse als Belgische opdrachtgevers werkzaamheden verricht in het onderhoud en de renovatie van wegeninfrastructuur. Het bedrijf is gevestigd aan de [locatie] te [plaats], nabij de Nederlands-Belgische grens. Om klanten in Nederland zo snel mogelijk te bereiken, maakte [appellante] gebruik van de Magdalenastraat. Door de geslotenverklaring van de Magdalenastraat voor vrachtverkeer dient [appellante] thans via een alternatieve route in België via de Lekestraat en de Kemelstraat om te rijden. [appellante] verzet zich tegen de weigering van het college om aan haar ontheffing van het vrachtautoverbod te verlenen, omdat zij in haar bedrijfsvoering wordt belemmerd als het werkverkeer geen gebruik mag maken van de Magdalenastraat.
Goede procesorde
2.    Blijkens het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank heeft de rechtbank het één dag voor de zitting van 4 december 2015 door het college ingediende verweerschrift niet geaccepteerd. Het verweerschrift bevindt zich dan ook niet in het door de rechtbank aan de Raad van State toegezonden dossier. Gelet hierop heeft [appellante] haar betoog dat de rechtbank het verweerschrift wegens strijd met de goede procesorde ten onrechte bij de beoordeling van het geding heeft betrokken, ter zitting van de Afdeling ingetrokken.
De ontheffing van de geslotenverklaring voor vrachtauto's
3.    Artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990) luidt: "Weggebruikers zijn verplicht gevolg te geven aan de verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden."
Artikel 87, voor zover thans van belang, luidt: "Door het bevoegd gezag kan ontheffing worden verleend van (…), alsmede artikel 62, voor zover het betreft de verkeerstekens C1, C2, C4, C6 tot en met C21, C22a, D2, D4 tot en met D7, E1 tot en met E3, F7 en de verkeerstekens genoemd in de artikelen 73, 76, 77, 78, 81 en 98."
4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte het verkeersbesluit van 8 juli 2014 ten grondslag heeft gelegd aan de weigering om ontheffing te verlenen. Hiertoe voert zij aan dat het besluit van 8 juli 2014 onverbindend is wegens strijd met de Wegenverkeerswet 1994. Voorts voert zij aan dat haar niet kan worden tegengeworpen geen rechtsmiddelen tegen eerdere verkeersbesluiten te hebben aangewend, omdat zij hiervan niet op de hoogte was gesteld en het college bovendien de verwachting had gewekt dat aan haar een ontheffing daarvan zou worden verleend.
4.1.    Het verzoek ziet op ontheffing van het besluit tot geslotenverklaring voor vrachtauto's van de Magdalenastraat. In deze procedure kan de rechtmatigheid van het verkeersbesluit van 8 juli 2014, waarvan ontheffing wordt gevraagd, niet aan de orde worden gesteld. Dat haar niet kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt tegen het verkeersbesluit van 8 juli 2014 omdat het besluit is gepubliceerd in het huis-aan-huisblad van de gemeente Hulst, dat niet in België wordt bezorgd, dan wel zij door uitlatingen van het college meende dat het niet nodig was bezwaar te maken, kan in deze procedure evenmin aan de orde komen. De rechtbank heeft dan ook terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college het verkeersbesluit van 8 juli 2014 niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Het betoog faalt.
5.    [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college voor de aanwending van de bevoegdheid tot het verlenen van ontheffing geen beleid heeft vastgesteld en het daardoor in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel heeft gehandeld, temeer nu het besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Hiertoe voert zij aan dat het college bij de beoordeling van het verzoek om ontheffing niet kon volstaan met een verwijzing naar de eerdere belangenafweging en de doorslaggevende betekenis die daarbij is gegeven aan de verkeersveiligheid en het voorkomen van geluidsoverlast en trillinghinder in de Magdalenastraat. Volgens [appellante] heeft het college ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de gevolgen die het zeer beperkte aantal verkeersbewegingen zal hebben voor de situatie in de Magdalenastraat en is aan het besluit derhalve geen deugdelijke belangenafweging ten grondslag gelegd. In dit verband wijst zij er voorts op dat het voor enkele van haar voertuigen onmogelijk is om de door het college genoemde alternatieve route te gebruiken. Naast het feit dat deze weg is gesloten voor vrachtwagens met een aslast van 7,5 ton of meer, is de route via de Lekestraat en de Kemelstraat ongeschikt vanwege de aanwezige begroeiing en de haarspeldbochten. Bovendien is de alternatieve route enkele kilometers langer dan de route via de Magdalenastraat, hetgeen omrijschade meebrengt, aldus [appellante].
5.1.    Het college heeft geen beleid vastgesteld met betrekking tot de wijze waarop het gebruik maakt van zijn bevoegdheid tot het verlenen van de ontheffing als bedoeld in artikel 87 van het RVV 1990. Het ontbreken van beleid betekent niet dat het college reeds daarom in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel heeft gehandeld. Omdat het college bij zijn besluitvorming niet kan verwijzen naar beleid, dient het college in het besluit toereikend te motiveren welke afwegingen aan het besluit ten grondslag zijn gelegd. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het besluit deze motivering ontbeert.
Blijkens de motivering van het besluit op bezwaar ligt aan de weigering om ontheffing te verlenen een belangenafweging ten grondslag waarbij de belangen van [appellante] zijn betrokken. Het college heeft bij de beoordeling van het verzoek om ontheffing betrokken dat het toestaan van het werkverkeer van [appellante] zal leiden tot een toename van overlast en verkeersonveiligheid in de Magdalenastraat, ook als het alleen om de diepladers van [appellante] zou gaan, en dat [appellante] door de geslotenverklaring van de Magdalenastraat niet in haar bedrijfsvoering wordt beperkt, aangezien is gebleken dat het werkverkeer van [appellante] de bestemming via een andere route via de Lekestraat en Kemelstraat kan bereiken.
In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan de met de geslotenverklaring gediende belangen van de verkeersveiligheid en het voorkomen van overlast voor de bewoners van de in een woonwijk gelegen Magdalenastraat dan aan het belang van [appellante] bij gebruikmaking van deze straat. Hierbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat het college de aan de eerdere verkeersbesluiten ten grondslag liggende belangenafweging als uitgangspunt mocht nemen en het op de weg van [appellante] lag om de voor haar zwaarwegende belangen te stellen en te onderbouwen op grond waarvan de geslotenverklaring van de Magdalenastraat in redelijkheid niet op haar van toepassing kan zijn. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat [appellante] door de geslotenverklaring zodanig in haar bedrijfsvoering wordt beperkt, dat het college de verzochte ontheffing niet had mogen weigeren. De rechtbank heeft in dat kader terecht overwogen dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de alternatieve route via de Lekestraat en de Kemelstraat voor haar rijdend materiaal niet bruikbaar is. Ook heeft de rechtbank terecht overwogen dat uit een mutatierapport van de politie blijkt dat dit traject geschikt is voor alle vrachtauto's, ook voor diepladers. Voorts heeft het college ook in hoger beroep onbetwist naar voren gebracht dat [appellante] sinds de geslotenverklaring daadwerkelijk gebruik maakt van deze alternatieve route. Aan de omstandigheid dat door plaatsing van een bord in de Lekestraat een deel van deze route is gesloten voor voertuigen zwaarder 7,5 ton, hoefde het college in dit geval geen doorslaggevend gewicht toe te kennen. Daargelaten dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de ter zitting van de Afdeling gegeven toelichting van het college dat navraag bij de gemeente Stekene heeft uitgewezen dat overtreding van deze gedeeltelijke geslotenverklaring wordt gedoogd, is [appellante] niet aangewezen op deze alternatieve rijroute. Weliswaar is dit de kortste alternatieve rijroute, maar niet gebleken is dat de ter zitting van de Afdeling besproken alternatieve route via de Julianastraat ongeschikt is voor de voertuigen van [appellante], waaronder de vijf voertuigen zwaarder dan 7,5 ton.
[appellante] heeft de door haar gestelde schade als gevolg van het feit dat haar werkverkeer dagelijks enkele kilometers moet omrijden eerst in hoger beroep met een overzicht van de extra kosten onderbouwd. Ter zitting heeft de Afdeling met instemming van [appellante] de te verwachten schade in verband met de extra kosten van het brandstofverbruik en de personele kosten in verband met extra arbeidstijd begroot op ongeveer € 8.000,00 per jaar. De omvang van de schade als gevolg van de geslotenverklaring van de Magdalenastraat is niet zodanig groot dat het college, gelet op de met de geslotenverklaring voor vrachtverkeer gediende belangen, reden had moeten zien om de ontheffing te verlenen.
Het betoog faalt.
Conclusie
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Borman    w.g. Deen
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2017
604.