201507153/1/A3.
Datum uitspraak: 5 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 september 2015 in zaak nr. 15/403 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 31 juli 2014 (hierna: het beperkingsbesluit) heeft de minister met het oog op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer op grond van artikel 15, tweede lid, van de Archiefwet een beperking aan de openbaarheid gesteld van de archiefbescheiden in inventarisnummer [……] in het archief Tweede Kamer der Staten Generaal 1945-1989, toegang 2.02.28. Deze beperking duurt voort tot 2046 of tot de betrokkene aantoonbaar is overleden.
Bij besluit van 4 december 2014 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 september 2015 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 december 2014 vernietigd en heeft de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De minister heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2017, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. H.C.E. de Kiefte, mr. H.G. Kraai en mr. E.A.T.M. Schreuder, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De minister komt op tegen de uitspraak van de rechtbank waarin is geoordeeld dat hij niet bevoegd was om een beperking aan de openbaarheid te stellen van de in het beperkingsbesluit genoemde archiefbescheiden. De minister betoogt ten eerste dat hij tot een ander standpunt is gekomen dan bij de behandeling van het bezwaar van [wederpartij]. Hij stelt zich nu op het standpunt dat [wederpartij] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het beperkingsbesluit. Het bezwaar van [wederpartij] had dus niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In dat geval was aan een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar niet toegekomen. Voor het geval wel aan de inhoudelijke behandeling wordt toegekomen, betoogt de minister dat hij wel bevoegd was het beperkingsbesluit te nemen.
Het hoger beroep
2. De minister stelt zich op het standpunt dat [wederpartij] geen belanghebbende is bij het bestreden beperkingsbesluit. [wederpartij] is volgens hem geen belanghebbende omdat zij geen eigen belang heeft dat zich voldoende onderscheidt van dat van ieder ander die inzage in de dossiers wil en waar de beperking voor geldt. De minister wijst er daarbij op dat het opheffen van de beperking er ook toe zal leiden dat een ieder inzage krijgt in de dossiers. [wederpartij] heeft bovendien de mogelijkheid om inzage te vragen in de dossiers. Tegen een besluit op een dergelijk verzoek staan rechtsmiddelen open, aldus de minister.
2.1. Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt:
"Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."
Artikel 15 van de Archiefwet luidt:
"1. Bij de overbrenging van de in artikel 1, onder c 1° en 2°, bedoelde archiefbescheiden kan de zorgdrager, na advies van de beheerder van de archiefbewaarplaats, slechts beperkingen aan de openbaarheid stellen voor een bepaalde termijn en met het oog op:
a. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
b. het belang van de Staat of zijn bondgenoten;
c. het anderszins voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen danwel van derden.
Voor zover de beheerder van een archiefbewaarplaats een rijksarchivaris is als bedoeld in artikel 26, tweede lid, wordt het advies, bedoeld in de eerste volzin, gevraagd aan de algemene rijksarchivaris, bedoeld in artikel 25, eerste lid.
2. De zorgdrager ten aanzien van de in de archiefbewaarplaats berustende archiefbescheiden kan, na de in het eerste lid bedoelde overbrenging, niet alsnog beperkingen als bedoeld in het eerste lid stellen, tenzij zich na het tijdstip van overbrenging omstandigheden hebben voorgedaan die, waren zij op dat tijdstip bekend geweest, tot het stellen van beperkingen aan de openbaarheid ingevolge het eerste lid zouden hebben geleid.
3. De zorgdrager ten aanzien van de in de archiefbewaarplaats berustende archiefbescheiden, kan, gehoord degene op wiens last de archiefbescheiden zijn overgebracht, de ingevolge het eerste of het tweede lid aan de openbaarheid gestelde beperkingen opheffen, dan wel ten aanzien van een verzoeker buiten toepassing laten, indien het belang van de gestelde beperking niet opweegt tegen diens belang tot raadpleging of gebruik van de archiefbescheiden.
[…]"
Artikel 17 van de Archiefwet luidt:
"1. De beheerder van een archiefbewaarplaats stelt de daar berustende archiefbescheiden aan de verzoeker ter raadpleging of gebruik beschikbaar met inachtneming van de aan de openbaarheid gestelde beperkingen en overeenkomstig de artikelen 5 en 6 van de Wet hergebruik van overheidsinformatie.
[…]
3. Een gehele of gedeeltelijke afwijzing van een schriftelijk verzoek tot raadpleging of gebruik vindt schriftelijk plaats. In geval van een mondeling verzoek vindt een afwijzing schriftelijk plaats, indien de verzoeker daarom vraagt. De verzoeker wordt op deze mogelijkheid gewezen.
[…]"
2.2. Het beperkingsbesluit leidt er toe dat een beperking van de openbaarheid rust op de in het besluit genoemde archiefbescheiden. Dit heeft tot gevolg dat raadpleging of gebruik van deze archiefbescheiden tot 2046 of tot het overlijden van de betrokken persoon, uitsluitend mogelijk is na voorafgaande toestemming van de zorgdrager voor de archiefbescheiden.
2.3. Het beperkingsbesluit raakt op gelijke wijze alle personen die de desbetreffende archiefbescheiden willen raadplegen of gebruiken. [wederpartij] stelt dat zij journalist is, onderzoek doet en daarom geïnteresseerd is in deze stukken. De enkele stelling dat [wederpartij] journalist is en interesse heeft in de stukken is ontoereikend voor het oordeel dat zij zich in voldoende mate onderscheidt van anderen die in het kader van onderzoek of uit interesse inzage in de stukken verlangen of in de toekomst zullen verlangen.
2.4. [wederpartij] kan ten aanzien van het beperkingsbesluit derhalve niet aangemerkt worden als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
2.5. De Afdeling wijst er overigens op dat [wederpartij] een verzoek kan doen om raadpleging van de archiefbescheiden en opheffing van de beperking. Dat verzoek zal overeenkomstig artikel 17 en artikel 15, derde lid, van de Archiefwet moeten worden beoordeeld. Tegen een besluit op dat verzoek kan [wederpartij] rechtsmiddelen aanwenden.
Conclusie
3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarin aan de minister is opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van die uitspraak. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Proceskostenveroordeling
4. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 september 2015 in zaak nr. 15/403, voor zover daarin aan de minister is opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van die uitspraak;
III. verklaart het bezwaar van [wederpartij] tegen het besluit van 31 juli 2014 niet-ontvankelijk;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
V. veroordeelt de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Rietberg, griffier.
w.g. Borman w.g. Rietberg
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2017
725.