ECLI:NL:RVS:2017:906

Raad van State

Datum uitspraak
5 april 2017
Publicatiedatum
5 april 2017
Zaaknummer
201606587/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing zorgtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant A] en [appellante B] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 juli 2016. De Belastingdienst/Toeslagen had op 19 oktober 2015 een aanvraag om zorgtoeslag over de jaren 2012, 2013 en 2014 afgewezen. Dit besluit werd door de Belastingdienst/Toeslagen later deels herzien, maar de aanvraag voor de jaren 2008 tot en met 2014 bleef afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk, omdat het verzoek om herziening ten onrechte als een nieuwe aanvraag was aangemerkt. In hoger beroep betoogde [appellant] dat de rechtbank had miskend dat zijn beroep moest worden aangemerkt als een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De rechtbank had nagelaten te beslissen op het beroep tegen het besluit van 6 juli 2016, waardoor het procesbelang van [appellant] niet was weggevallen. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze niet had beslist op het beroep tegen het besluit van 6 juli 2016 en heeft het beroep tegen het besluit van 19 oktober 2015 ongegrond verklaard. Tevens is bepaald dat het betaalde griffierecht aan [appellant] wordt terugbetaald.

Uitspraak

201606587/1/A2.
Datum uitspraak: 5 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], beiden wonend te Den Haag, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant])
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 juli 2016 in zaak nr. 16/1135 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, naar aanleiding van een door [appellant] ingediend verzoek, een aanvraag om zorgtoeslag over 2012, 2013 en 2014 afgewezen.
Bij besluit van 8 januari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard, een aanvraag om zorgtoeslag over 2008, 2009, 2010 en 2011 afgewezen en voor het overige het besluit van 19 oktober 2015 gehandhaafd.
Bij besluit van 6 juli 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek van [appellant] om herziening van zijn aanspraak op zorgtoeslag over de jaren 2008 tot en met 2014 afgewezen
Bij mondelinge uitspraak van 21 juli 2016 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2017, waar [appellant A], bijgestaan door mr. I. de Vink, advocaat te Rijswijk (ZH), en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
Verzoek
1.    De procedure is ingeleid met een brief van [appellant] aan de Belastingdienst/Toeslagen. Deze brief is gedateerd 25 september 2015 en getiteld "VERZOEK OM AMBTSHALVE HERZIENING".
In deze brief is vermeld:
"1. Betrokkenen hebben in de jaren 2007 en 2008 zorgtoeslag ontvangen. Ofschoon er niet of nauwelijks wijzigingen in het inkomen of het vermogen van betrokkenen hebben plaatsgevonden en zij ook in de jaren na 2007 aan alle voorwaarden voor het verkrijgen van zorgtoeslag voldeden, is de zorgtoeslag vanaf 2008 niet meer uitgekeerd.
2. Voor zover hieraan een besluit ten grondslag heeft gelegen, verzoeken betrokkenen om ambtshalve herziening van dit besluit.
REDENEN WAAROM:
Betrokkenen de Belastingdienst verzoeken om een eventueel besluit tot beëindiging van het recht op zorgtoeslag te vernietigen en betrokkenen alsnog de zorgtoeslag over de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2014 te betalen, alsmede de door betrokkenen gemaakte kosten van rechtsbijstand met betrekking tot dit verzoek te vergoeden."
Besluitvorming van de Belastingdienst/Toeslagen
2.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft de brief van 25 september 2015 opgevat als een aanvraag en bij het besluit van 19 oktober 2015 een aanvraag om zorgtoeslag afgewezen.
In het bezwaarschrift voert [appellant] aan dat het in zijn brief van 25 september 2015 gedane verzoek om herziening ten onrechte is aangemerkt als een aanvraag. Onder verwijzing naar artikel 15, vijfde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) brengt hij verder naar voren dat de aanvraag die ten grondslag heeft gelegen aan de toekenning van zorgtoeslag over 2007 ook geacht moet worden te zijn gedaan voor de daarop volgende jaren.
Bij besluit van 8 januari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellant] medegedeeld dat hij het verzoek om herziening heeft aangemerkt als een aanvraag om zorgtoeslag, omdat [appellant] voor de berekeningsjaren 2008 tot en met 2014 geen aanvraag om zorgtoeslag had gedaan. De dienst heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag om zorgtoeslag over die berekeningsjaren te laat is ingediend en daarom wordt afgewezen. Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Hangende de beroepsprocedure heeft de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 6 juli 2016 genomen. In dit besluit heeft de dienst te kennen gegeven dat in het besluit van 8 januari 2016 ten onrechte geen beslissing is genomen op het verzoek om herziening. Voor de jaren 2008 tot en met 2014 zijn geen definitieve berekeningen - besluiten over de vaststelling van het recht op zorgtoeslag - genomen, zodat geen ruimte bestaat voor een herziening. Het verzoek om herziening heeft de Belastingdienst/Toeslagen daarom afgewezen.
Aanvraag om zorgtoeslag
3.    Tussen partijen is niet in geschil dat, anders dan in het verzoek om herziening is gesteld, aan [appellant] over het berekeningsjaar 2008 geen zorgtoeslag is verleend. Evenmin is in geschil dat hem over de berekeningsjaren 2009 tot en met 2014 geen zorgtoeslag is verleend. Over het berekeningsjaar 2007 is [appellant] wel zorgtoeslag verleend.
4.    Op grond artikel 15, vijfde en zesde lid (vóór 1 januari 2014: vierde en vijfde lid) van de Awir wordt een aanvraag om zorgtoeslag geacht mede te zijn gedaan voor op het berekeningsjaar volgende berekeningsjaren, tenzij de Belastingdienst/Toeslagen aan de belanghebbende een mededeling heeft verstuurd dat dit niet meer het geval is. De Belastingdienst heeft te kennen gegeven dat niet meer kan worden vastgesteld of een dergelijke mededeling eind 2007 aan [appellant] is verstuurd.
Aangevallen uitspraak
5.    De rechtbank heeft overwogen dat, nu niet kan worden vastgesteld of destijds een mededeling als bedoeld in artikel 15, zesde lid, van de Awir is verzonden, zij er vanuit gaat dat [appellant] niet is medegedeeld dat zijn aanvraag niet langer geacht wordt te zijn gedaan voor de berekeningsjaren na 2007. Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek om herziening van 25 september 2015 ten onrechte heeft aangemerkt als een nieuwe aanvraag om zorgtoeslag. Het besluit van 8 januari 2016 is daarom onjuist, aldus de rechtbank. Nu bij besluit van 6 juli 2016 alsnog een beslissing is genomen op het verzoek om herziening, heeft [appellant] niet langer een processueel belang bij de uitkomst van de beroepsprocedure. Om die reden heeft de rechtbank het beroep niet ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft verder overwogen dat zij het door [appellant] ter zitting ingenomen standpunt, dat zijn beroep moet worden aangemerkt als een beroep wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag en de brief van 25 september 2015 moet worden aangemerkt als een ingebrekestelling inzake het niet nemen van een beschikking op een aanvraag, niet volgt.
Hoger beroep
6.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het door hem ingestelde beroep moet worden aangemerkt als een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, als bedoeld in artikel 6:12 van Algemene wet Bestuursrecht (hierna: de Awb), en dat de brief van 25 september 2015 een ingebrekestelling betreft. De rechtbank heeft zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk geacht, aldus [appellant].
6.1.    In het beroepschrift van 12 februari 2016 komt [appellant] uitdrukkelijk op tegen het besluit van 8 januari 2016 en verzoekt hij de rechtbank dit besluit te vernietigen. In het beroepschrift is geen melding gemaakt van het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft het bij haar ingediende beroepschrift dan ook terecht niet gericht geacht tegen het niet tijdig nemen van een besluit als bedoeld in artikel 6:12 van de Awb. De vraag of de brief van 25 september 2015 als een ingebrekestelling moet worden aangemerkt, behoeft gelet daarop geen bespreking.
6.2.    De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, wegens het ontbreken van procesbelang. Uit de overwegingen volgt dat de rechtbank hiermee doelt op het beroep tegen het besluit van 8 januari 2016. Met het nadere besluit van 6 juli 2016 is niet volledig tegemoet gekomen aan het beroep van [appellant]. Nu ook anderszins niet is gebleken dat hij geen belang had bij een beoordeling van het besluit van 6 juli 2016, had het door [appellant] ingestelde beroep tegen het besluit van 8 januari 2016 mede betrekking op het besluit van 6 juli 2016. De rechtbank heeft ten onrechte nagelaten het op voet van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege ontstane beroep tegen dit besluit te beoordelen en hierop afzonderlijk te beslissen. De Afdeling zal dit herstellen en alsnog ingaan op het beroep van [appellant] tegen het besluit van 6 juli 2016.
6.3.    Vaststaat dat met betrekking tot de berekeningsjaren 2008 tot en met 2014 jegens [appellant] geen besluiten zijn genomen over de vaststelling van het recht op zorgtoeslag. [appellant] heeft daarom vergeefs verzocht om herziening van daarop betrekking hebbende besluiten. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het verzoek om herziening van 25 september 2015 terecht afgewezen.
Hetgeen [appellant] aanvoert in verband met het besluit van 6 juli 2016 kan dan ook geen doel treffen. Het daartegen gerichte beroep is ongegrond.
Slotoverwegingen
7.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank heeft nagelaten te beslissen op het beroep tegen het besluit 6 juli 2016. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 19 oktober 2015 van de Belastingdienst/Toeslagen alsnog ongegrond verklaren.
8.    Met betrekking tot de kwestie waar partijen in de kern verdeeld over zijn - de aanspraken van [appellant] op zorgtoeslag over de berekeningsjaren 2008 tot en met 2014 - overweegt de Afdeling als volgt. De Belastingdienst/Toeslagen heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het oordeel van de rechtbank dat de dienst het verzoek om herziening van 25 september 2015 ten onrechte heeft aangemerkt als een nieuwe aanvraag en dat het besluit van 8 januari 2016, waarbij aanvragen om zorgtoeslag over de jaren 2008 tot en met 2014 zijn afgewezen, onjuist is. Aan de toegekende zorgtoeslag over berekeningsjaar 2007 heeft een aanvraag van [appellant] ten grondslag gelegen. Voorts is niet gebleken van een mededeling aan [appellant] als bedoeld in artikel 15, zesde lid, van de Awir. Dit betekent dat er aanvragen van [appellant] om zorgtoeslag over 2008 tot en met 2014 zijn waarop nog niet is beslist.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
10.    Met toepassing van artikel 8:114, eerste lid, van de Awb zal de Afdeling bepalen dat het in hoger beroep door [appellant] betaalde griffierecht door de griffier van de Raad van State wordt terugbetaald.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 juli 2016 in zaak nr. 16/1135, voor zover de rechtbank heeft nagelaten te beslissen op het beroep tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 6 juli 2016, kenmerk BB 11 BT10;
III.    verklaart het hiertegen ontstane beroep ongegrond;
IV.    bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, voor het overige;
V.    verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellant A] en [appellante B] het door hun betaalde griffierecht ten bedrage van € 251,00 (zegge: tweehonderdeenenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.M.A. Koster, griffier.
w.g. Van Altena    w.g. Koster
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2017
710.