201606101/1/V1.
Datum uitspraak: 31 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 18 juli 2016 in zaak nr. 16/1099 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juli 2015 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 8 januari 2016 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 18 juli 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.C. de Klerk, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling heeft op 28 april 2015 een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel 'arbeid als zelfstandige'. De staatssecretaris heeft de afwijzing van die aanvraag gehandhaafd omdat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij met de door hem beoogde arbeid als zelfstandige voldoende middelen van bestaan verwerft.
1.1. De rechtbank heeft het besluit vernietigd omdat de staatssecretaris heeft erkend dat hij in het besluit ten onrechte is uitgegaan van de winstcijfers van de onderneming van de vreemdeling in 2011, 2012 en 2013 na aftrek van belasting, terwijl hij had moeten uitgaan van de winstcijfers vóór aftrek van belasting. De rechtbank heeft voorts overwogen dat geen grond bestaat om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten nu de vreemdeling heeft aangetoond dat hij in 2015 voldoende middelen van bestaan heeft verworven. De rechtbank heeft dat oordeel gebaseerd op een door de vreemdeling in beroep overgelegde brief van zijn financieel adviseur van 6 april 2016 waarin jaarcijfers over 2015 zijn vermeld, een brief van zijn financieel adviseur van 27 mei 2016 met een prognose voor 2016 en een verklaring van een belastingconsulent van 21 mei 2016 dat het met de arbeid als zelfstandige in 2015 behaalde inkomen boven het bedrag lag bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het middelenvereiste).
2. De staatssecretaris klaagt in de enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Volgens de staatssecretaris is de rechtbank ten onrechte uitgegaan van de juistheid van de in de brief van 6 april 2016 vermelde jaarcijfers over 2015 en de verklaring van een belastingconsulent nu de daarin weergegeven bedragen niet zijn gestaafd met aanvullende bewijsmiddelen als bedoeld in paragraaf B1/8.3.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000).
3. Paragraaf B1/8.3.4 van de Vc 2000, voor zover thans van belang, luidt als volgt:
"De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige:
- een recent uittreksel van de inschrijving van de onderneming of vestiging in het handelsregister (tenzij inschrijving niet mogelijk is); en
- een verklaring inkomen ondernemer, volledig ingevuld door:
- een registeraccountant, een Accountant Administratieconsulent, een Federatie Belastingadviseur, een College Belastingadviseur of een administrateur met een beconnummer van de Belastingdienst;
- ondertekend door zowel de administrateur als door de ondernemer zelf; en
- voorzien van de bijbehorende bijlagen.
De IND beschouwt als aanvullend bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige:
- bankafschriften;
- aanslagen inkomstenbelastingen;
- jaarrekeningen; en
- maandelijkse opgaven van de bedrijfsresultaten over de anderhalf jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag".
4. De vreemdeling heeft geen 'verklaring inkomen ondernemer' overgelegd, voorzien van bijlagen, die voldoet aan in die paragraaf gestelde vereisten. De verklaring van een belastingconsulent van 21 mei 2016 en de brieven van de financieel adviseur van 6 april en 27 mei 2016 zijn niet voorzien van bijlagen ter staving van daarin vermelde bedragen. De vreemdeling heeft over het jaar 2015 evenmin aanvullende bewijsmiddelen als bedoeld in paragraaf B1/8.3.4 van de Vc 2000 overgelegd. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte onder verwijzing naar de in de verklaring en die brieven vermelde bedragen overwogen dat de vreemdeling heeft aangetoond dat hij in 2015 voldeed aan het middelenvereiste. Nu de vreemdeling niet heeft aangetoond dat hij ten tijde van de aanvraag en het besluit aan dat vereiste voldeed, betoogt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten.
De grief slaagt.
5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank heeft nagelaten de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven.
6. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 18 juli 2016 in zaak nr. 16/1099, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 8 januari 2016, V-nummer [nummer], in stand te laten;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 495,00 (zegge: vierhonderdvijfennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Willems
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2017
412.