ECLI:NL:RVS:2017:886

Raad van State

Datum uitspraak
3 april 2017
Publicatiedatum
3 april 2017
Zaaknummer
201609038/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan te Rucphen met betrekking tot een hoveniersbedrijf en woning

Op 3 april 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan voor een hoveniersbedrijf en woning in Rucphen. Het bestemmingsplan, vastgesteld op 28 september 2016, voorziet in de planologische inpassing van een hoveniersbedrijf en een woning op een perceel. De verzoeker, eigenaar van een aangrenzend perceel, heeft bezwaar gemaakt tegen het plan, omdat hij vreest dat er ongewenste bebouwing achter zijn perceel zal komen. Tijdens de zitting op 27 maart 2017 is het verzoek behandeld, waarbij zowel de verzoeker als de raad van de gemeente Rucphen aanwezig waren.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de raad ten onrechte niet is ingegaan op de verzoeken van de verzoeker om het bouwvlak te verschuiven. De raad heeft echter aangegeven dat er inmiddels een gewijzigde aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend die tegemoetkomt aan de wensen van de verzoeker. Gezien deze nieuwe ontwikkelingen heeft de voorzieningenrechter besloten om het besluit van de raad van de gemeente Rucphen te schorsen voor zover het meer bebouwing mogelijk maakt dan in de gewijzigde aanvraag is voorzien.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de raad veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoeker, die in totaal € 990,00 bedragen, en het griffierecht van € 168,00. Deze uitspraak is gedaan in het openbaar op 3 april 2017.

Uitspraak

201609038/2/R2.
Datum uitspraak: 3 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A] en [verzoekster B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te Rucphen,
en
de raad van de gemeente Rucphen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie] te Rucphen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 maart 2017, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door mr. M.M. Breukers, en de raad, vertegenwoordigd door K.M. Vervaart-Sukel, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord [belanghebbende], bijgestaan door mr. A. Albers, advocaat te Roosendaal.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    Het plan voorziet in de planologische inpassing van een hoveniersbedrijf en een woning op het perceel [locatie]. Daartoe is aan nagenoeg het gehele perceel de bestemming "Bedrijf" toegekend en aan het westelijke gedeelte van het perceel ook de aanduiding "hovenier". Binnen het gedeelte van het perceel waarop de aanduiding "hovenier" is aangebracht is op de verbeelding ook een bouwvlak aangegeven.
[belanghebbende] is de initiatiefnemer van het plan en beoogt met name de oprichting van een loods met overkapping voor zijn hoveniersbedrijf. Hij heeft daartoe ook een aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen ingediend.
[verzoeker] is eigenaar van een perceel, kadastraal bekend P 369, dat met de achterzijde en een gedeelte van de zuidzijde aan het plangebied grenst. Zijn perceel heeft een woonbestemming maar geen bouwvlak. Hij wenst op zijn perceel een woning te bouwen met de mogelijkheid daarachter een mantelzorgwoning te realiseren. Om een en ander mogelijk te maken heeft hij een verzoek ingediend om het voor zijn perceel geldende bestemmingsplan te wijzigen.
3.    [verzoeker] betoogt dat hij in zijn zienswijze heeft verzocht het in het ontwerpplan voorziene bouwvlak zodanig te verschuiven dat er geen loods of overkapping achter zijn perceel kan worden gebouwd en dat de raad daaraan ten onrechte niet is tegemoet gekomen. In de nota van zienswijzen heeft de raad ook toegezegd dat het bouwvlak zou worden verkleind. Blijkens de verbeelding bij het vastgestelde plan ligt echter nog steeds ongeveer de helft van de achterzijde van zijn perceel langs het bij het plan voorziene bouwvlak.
4.    De raad heeft uiteengezet dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit is uitgegaan van de gegevens zoals deze bekend waren uit de door [belanghebbende] ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen. Nadien is gebleken dat de door [belanghebbende] gewenste loods met overkapping ook op een andere, binnen het plan passende, manier gerealiseerd kan worden. Inmiddels is een aangepaste aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen ingekomen die tegemoet komt aan de wensen van [verzoeker]. Deze is hem ook op 30 november 2016 toegezonden.
5.    De voorzieningenrechter overweegt dat, nu de raad zich nader op het standpunt heeft gesteld dat alsnog tegemoet kan worden gekomen aan de belangen van [verzoeker] en de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan, niet uitgesloten moet worden geacht dat de Afdeling zal oordelen dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Verder overweegt de voorzieningenrechter dat in de zienswijze en het beroepschrift uitsluitend is betoogd dat bebouwing achter het perceel van [verzoeker] moet worden voorkomen. Ter zitting is gebleken dat de gewijzigde aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen, zoals deze op 30 november 2016 aan [verzoeker] is toegezonden, hieraan voldoet.
Nu enerzijds niet vaststaat dat het bestreden besluit, gelet op het door [verzoeker] aangevoerde, ongewijzigd in stand zal blijven maar anderzijds een gewijzigde aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen is ingediend die tegemoet komt aan hetgeen [verzoeker] heeft gevraagd, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de navolgende voorlopige voorziening te treffen.
6.    De raad dient ten aanzien van [verzoeker] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Rucphen van 28 september 2016, waarbij het bestemmingsplan "[locatie] te Rucphen" is vastgesteld, voor zover daarbij meer bebouwing wordt mogelijk gemaakt dan is voorzien in de aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen, zoals deze op 30 november 2016 aan [verzoeker] is toegezonden;
II.    veroordeelt de raad van de gemeente Rucphen tot vergoeding van bij [verzoeker A] en [verzoekster B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.    gelast dat de raad van de gemeente Rucphen aan [verzoeker A] en [verzoekster B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.
w.g. Van Sloten    w.g. Matulewicz
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2017
45.