201701893/3/A2.
Datum uitspraak: 16 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge beslissing met overeenkomstige toepassing van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op een verzoek van:
de Partij Voor Alle Zaken (hierna: de PVAZ), gevestigd te Harderwijk,
verzoekster,
om toepassing van artikel 8:15 van de Awb.
Procesverloop
Bij elektronisch verzonden bericht, ingekomen bij de Raad van State op 16 maart 2017, heeft de PVAZ verzocht om wraking van mr. C.J. Borman, mr. H.G. Lubberdink en mr. B.P. Vermeulen (hierna: de staatsraden) als leden van de meervoudige kamer belast met de behandeling van de zaak.
De staatsraden hebben niet in de wraking berust.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op 16 maart 2017 ter openbare zitting aan de orde gesteld, waar de PVAZ niet is verschenen. De staatsraden hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Beslissing
Bij mondelinge beslissing van 16 maart 2017 heeft de Afdeling het verzoek om toepassing van artikel 8:15 van de Awb afgewezen voor zover het is gericht tegen de staatsraden. De Afdeling heeft het verzoek voor het overige buiten behandeling gelaten. Overwegingen
Daartoe heeft de Afdeling het volgende overwogen.
1. Artikel 8:15 van de Awb luidt:
"Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."
2. Artikel 8:18, vierde lid, van de Awb luidt: "In geval van misbruik kan de bestuursrechter bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen. Hiervan wordt in de beslissing melding gemaakt."
3. Het verzoek berust, zakelijk weergegeven, op het betoog dat de beroepschriften van de PVAZ snel en onzorgvuldig worden afgehandeld. Voorts heeft de PVAZ betoogd dat de Afdeling niet onafhankelijk is en dat de behandeling van het wrakingsverzoek daarom aan het Internationaal Gerechtshof dient te worden overgedragen.
4. Voorop gesteld dient te worden dat de PVAZ aan haar verzoek dezelfde dan wel nagenoeg gelijke feiten en omstandigheden ten grondslag heeft gelegd als aan haar eerdere verzoek om wraking in de zaak, waarop eerder, op 15 maart 2017 is beslist (ECLI:NL:RVS:2017:723). 5. Het verzoek om wraking van de staatsraden wordt afgewezen. Het betoog van de PVAZ kan, wat daarvan overigens ook zij, niet leiden tot toewijzing van het verzoek om wraking. Het ziet niet op feiten of omstandigheden die verband houden met de rechterlijke onpartijdigheid van de staatsraden, maar is een algemene, niet op de persoon van de staatsraden toegespitste, stelling. Het is daarom geen feit of omstandigheid waardoor de rechterlijke onpartijdigheid van de staatsraden schade zou kunnen lijden.
6. Voor zover het verzoek van de PVAZ is gericht tegen de Afdeling als zodanig, wordt het in zoverre niet aangemerkt als een verzoek om wraking in de zin der wet en kan het in zoverre om die reden niet in behandeling worden genomen. Verwezen wordt naar voormelde uitspraak van de Afdeling van 15 maart 2017.
7. De Afdeling ziet geen aanleiding om de behandeling van het verzoek om wraking over te dragen aan het Internationaal Gerechtshof, omdat de Nederlandse wet- en regelgeving, in het bijzonder de Awb, daarin niet voorziet.
8. De Afdeling is voorts van oordeel dat de PVAZ, mede gezien hetgeen hiervoor onder 3. en 4. is vermeld, de bevoegdheid wrakingsverzoeken in te dienen oneigenlijk gebruikt. Daarom zal de Afdeling met toepassing van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb bepalen dat een volgend verzoek om wraking met dezelfde strekking als het onderhavige in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.
Aldus uitgesproken in het openbaar door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Hagen w.g. Yildiz
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2017
594.