201605818/1/R1.
Datum uitspraak: 29 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
CBE Exploitatiemaatschappij B.V., gevestigd te Ospel, gemeente Nederweert, en [appellant], wonend te Ospel, gemeente Nederweert, (hierna tezamen en in enkelvoud: CBE),
en
het college van burgemeester en wethouders van Nederweert,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 oktober 2015 heeft het college geweigerd om toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid in artikel 7, lid 7.8.1, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert".
Bij besluit van 21 juni 2016 heeft het college het door CBE hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft CBE beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
CBE en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 maart 2017, waar CBE bij monde van [appellant] en bijgestaan door mr. P.G. Grijpstra, advocaat te Helmond, en het college, vertegenwoordigd door E. van der Linden, zijn verschenen.
Overwegingen
1. CBE heeft verzocht om medewerking te verlenen aan het vergroten van het agrarisch bouwblok op de locatie Zwarteboordweg 2 te Ospel ten behoeve van algenteelt en het omzetten van algen door vergisting tot bio-ethanol.
Bij het besluit van 27 oktober 2015 heeft het college geweigerd om ten behoeve van dit project een wijzigingsplan vast te stellen en tevens, gezien de beslissing van de raad van de gemeente Nederweert in zijn vergadering van 29 september 2015 dat niet langer medewerking zal worden verleend aan het planologisch mogelijk maken van de door CBE op haar perceel gewenste activiteiten, medegedeeld dat wordt geweigerd om aan de plannen van CBE medewerking te verlenen via andere planvormen.
Het bezwaar van CBE is gericht tegen de weigering om een wijzigingsplan vast te stellen en niet mede tegen voormelde beslissing van de raad. Bij het besluit op bezwaar heeft het college de weigering om ten behoeve van het project van CBE een wijzigingsplan vast te stellen gehandhaafd.
2. CBE betwist het standpunt van het college in het besluit op bezwaar dat de economische uitvoerbaarheid van het project van CBE niet is aangetoond en stelt dat het op de weg van het college had gelegen om in dit verband nadere gegevens op te vragen.
2.1. Het college stelt dat ongeacht de wenselijkheid of de uitvoerbaarheid van het project, niet aan de wijzigingsvoorwaarden wordt voldaan, omdat het project met zich brengt dat in hoofdzaak niet-agrarische activiteiten op het perceel Zwarteboordweg 2 zullen plaatvinden.
2.2. Aan het perceel Zwarteboordweg 2 is in het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert" de bestemming "Agrarisch met waarden -openheid" toegekend en tevens de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid - grondgebonden". Aldaar wordt een akkerbouwbedrijf geëxploiteerd.
2.3. Artikel 1, lid 1.28, van de planregels bij het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert" luidt:
"grondgebonden agrarisch bedrijf: een agrarische bedrijfsvoering die geheel dan wel grotendeels afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend. Tot een grondgebonden agrarisch bedrijf worden met name een akkerbouwbedrijf, een veehouderij (niet zijnde een intensief veehouderijbedrijf), alsmede een productiegerichte paardenhouderij gerekend."
Artikel 7, lid 7.1, luidt:
"De voor Agrarisch met waarden - Openheid aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. agrarisch grondgebruik;
b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, meer in het bijzonder:
1. een in hoofdzaak grondgebonden agrarisch bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding Specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid - grondgebonden ("saw-o-gg");
[…]
een en ander met dien verstande dat:
a. omschakeling naar een grondgebonden agrarisch bedrijf, intensieve kwekerij of melkveehouderij is toegestaan, mits het bestaande bouwvlak gehandhaafd blijft en er geen sprake is van vergroting van het bouwvlak;
[…]
Lid 7.8.1 luidt:
"Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:
[…]
d. het bouwvlak voor een grondgebonden agrarisch bedrijf vergroten tot maximaal 1,5 ha, onder de voorwaarden dat:
1. er geen omschakeling plaatsvindt naar een niet-grondgebonden bedrijf;
[…]
2.4. De Afdeling overweegt dat de wijzigingsbevoegdheid in artikel 7, lid 7.8.1, onder d, van de planregels betrekking heeft op het vergroten van het bouwvlak voor een grondgebonden agrarisch bedrijf en dat tevens de voorwaarde is gesteld dat geen omschakeling plaatsvindt naar een niet-grondgebonden bedrijf. In het conceptwijzigingsplan van DLV dat aan het verzoek van CBE ten grondslag is gelegd wordt een beschrijving van de voorgenomen activiteiten gegeven. Daaruit volgt dat het telen van algen plaatsvindt in een gesloten systeem van bassins en buizen. Het college heeft, nu algen niet op of in de grond worden geteeld, het standpunt ingenomen dat er geen relatie is van de algen met de groeikracht van de bodem van het perceel, zodat in zoverre geen sprake is van een bedrijf dat grondgebonden is in de zin van artikel 1, lid 1.28, van de planregels. Voorts komt, aldus het college, bio-ethanol tot stand door vergisting van algen en wordt dit product dus niet door het telen van gewassen geproduceerd. Het gaat daarbij niet om een agrarisch bedrijfsproces. Het telen van algen is volgens het college onderdeel van het bedrijfsproces, maar het merendeel van de activiteiten is niet agrarisch van aard.
Het college heeft zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat het project waar het verzoek op ziet geen betrekking heeft op een grondgebonden agrarisch bedrijf en dat reeds daarom geen toepassing kan worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid.
2.5. Gelet op het voorgaande komt de Afdeling niet toe aan het betoog van CBE over de economische uitvoerbaarheid van het project.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Zwemstra
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2017
91.