201508331/1/A3.
Datum uitspraak: 18 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 6 oktober 2015 in zaak nr. 15/1929 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2014 heeft de korpschef van politie geweigerd aan [wederpartij] een jachtakte te verlenen.
Bij besluit van 24 april 2015 heeft de staatssecretaris het door [wederpartij] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 oktober 2015 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 april 2015 vernietigd en het besluit van 23 september 2014 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2016, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.J. Nooteboom, en [wederpartij], bijgestaan door mr. W.F. Oostveen, advocaat te Deventer, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De staatssecretaris heeft aan de handhaving van de weigering tot verlening van een jachtakte voor het seizoen 2014-2015 aan [wederpartij] ten grondslag gelegd dat deze een bipolaire stoornis heeft. Hij is in 1993 drie maanden vrijwillig opgenomen in een inrichting in verband met een depressie. In 1996 is hij drie maanden gedwongen opgenomen op een gesloten afdeling van een psychiatrisch ziekenhuis naar aanleiding van een psychische ontregeling met psychotische klachten. Blijkens een verklaring van 19 juli 2013 van zijn behandelend psychiater, M.J.G. Blaauw-Smit, is [wederpartij] sindsdien bij haar onder behandeling en komt hij elke drie maanden op controle. [wederpartij] wordt medicamenteus behandeld en zijn toestand is al jaren stabiel. Zijn huisarts verklaart bij schrijven van 30 juli 2014 dat de psychische gesteldheid van [wederpartij] vanwege trouw medicatiegebruik hoogstwaarschijnlijk geen belemmering voor het verlenen van een jachtvergunning vormt. Ook de psychiater M.A.W. Verwielen, die [wederpartij] op zijn verzoek op 24 oktober 2014 heeft onderzocht, concludeert in haar onderzoeksrapport dat geen verhoogd risico op incidenten rondom vuurwapens aanwezig is. Er is geen beletsel in psychiatrische zin. Deze inschatting wordt gemaakt onder voorbehoud dat, wanneer [wederpartij] in de toekomst onverhoopt een decompensatie van zijn bipolaire stoornis doormaakt, een dergelijk beletsel wel kan ontstaan.
Bij de staatssecretaris bestaat wegens het voorbehoud forse twijfel of het verantwoord is om aan [wederpartij] een jachtakte te verlenen.
Geringe twijfel over de vraag of het verantwoord is dat iemand wapens voorhanden heeft, is reeds voldoende reden om een wapenvergunning te weigeren. [wederpartij] heeft de twijfel niet kunnen wegnemen.
Gelet op zijn bipolaire stoornis en de sterke mate van afhankelijkheid van de daarvoor voorgeschreven medicijnen zijn manische en depressieve episoden in de toekomst niet uit te sluiten. Met het oog daarop vormt het bezit van vuurwapens een onacceptabel risico voor de veiligheid van de samenleving, aldus de staatssecretaris.
2. De rechtbank heeft overwogen dat zij in algemene zin het standpunt van de staatssecretaris dat de aangegeven omstandigheden het aannemen van vrees voor misbruik kunnen rechtvaardigen, kan volgen, maar dat gezien de bijzondere omstandigheden van dit geval de staatssecretaris zich naar redelijkheid niet op dat standpunt heeft kunnen stellen. De gevraagde jachtakte mocht derhalve niet worden geweigerd, aldus de rechtbank.
3. De staatssecretaris betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat, hoewel [wederpartij] naar eigen zeggen nooit vergeet zijn medicijnen in te nemen en zijn huisarts en behandelend psychiater wijzen op zijn medicatietrouw, op dit punt geen enkel risico kan worden genomen. Voorstelbaar is dat [wederpartij] een keer zijn medicijnen niet inneemt, dat hij daartoe niet in staat is of dat de medicatie niet werkt, bijvoorbeeld door voedselvergiftiging en dat dit tot een psychische ontregeling leidt. De omstandigheid dat hij onder vaste behandeling van een psychiater is, neemt niet het risico weg op manische en depressieve perioden en voorkomt dus niet dat een onaanvaardbaar risico voor hem of de maatschappelijke veiligheid kan ontstaan. Niet valt uit te sluiten dat zich binnen een kort tijdsbestek een psychische ontregeling voordoet en deze door de behandelend psychiater of het ondersteunend netwerk van [wederpartij] niet tijdig wordt opgemerkt. Dat [wederpartij] vijftien jaar probleemloos van een jachtakte gebruik heeft gemaakt, maakt niet dat geen vrees voor misbruik kan worden aangenomen. Naar aanleiding van het schietincident in Alphen aan den Rijn zijn wijzigingen in het stelsel ter beheersing van legaal wapenbezit doorgevoerd en geldt thans een actieve en uitgebreide informatieplicht bij het aanvragen van een verlof tot het bezitten van een vuurwapen. Hierdoor is eerst bij de thans voorliggende aanvraag aan de korpschef bekend geworden dat er zaken in de persoonlijke situatie van [wederpartij] zijn die relevant zijn voor de beoordeling of er vrees voor misbruik is. De psychiater Verwielen heeft in het onderzoeksrapport verklaard dat er momenteel in psychiatrische zin geen beletsel voor het verstrekken van een jachtakte is, maar daarbij het voorbehoud gemaakt dat, wanneer [wederpartij] in de toekomst onverhoopt een decompensatie van zijn bipolaire stoornis doormaakt, dat beletsel wel kan ontstaan en hij bij verandering van de gezondheidstoestand voor een hernieuwde psychiatrische inschatting in aanmerking zou moeten komen. In manische, maar eventueel ook in depressieve perioden kan het volgens de psychiater onverantwoord zijn over een wapen te beschikken. De staatssecretaris betoogt dat hij zich gelet op dat voorbehoud op het standpunt heeft mogen stellen dat ten aanzien van [wederpartij] twijfel bestaat aan het verantwoord zijn van het voorhanden hebben van een vuurwapen en dat daarom terecht niet opnieuw een jachtakte aan hem is verleend.
3.1. Ingevolge artikel 38, eerste lid, aanhef en onder a, van de Flora- en faunawet, zoals deze gold ten tijde hier van belang, is het verboden te jagen zonder voorzien te zijn van een geldige jachtakte, voor zover het betreft het jagen met een geweer.
Ingevolge artikel 39, eerste lid, aanhef en onder e, wordt een jachtakte geweigerd indien er grond is om aan te nemen dat de aanvrager van de bevoegdheid om wapens en munitie voorhanden te hebben misbruik zal maken of hierdoor een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid kan gaan vormen.
De Circulaire Wapens en Munitie 2015 vormt een geheel van algemene aanwijzingen voor ambtenaren belast met de uitvoering van de wapenwetgeving.
Volgens onderdeel B/1.1 van de Circulaire, zoals deze gold ten tijde hier van belang, zijn 'vrees voor misbruik' en 'het niet langer kunnen toevertrouwen' twee verschillende omschrijvingen voor in feite dezelfde situatie. Hetgeen in de Circulaire is vermeld met betrekking tot de invulling van het criterium 'vrees voor misbruik' kan daarom analoog worden toegepast indien het de intrekking of weigering van een vergunning betreft om reden dat het voorhanden hebben van wapens of munitie niet of niet langer kan worden toevertrouwd.
Volgens onderdeel B/1.2 vormen wapens en munitie een potentieel ernstige bedreiging voor de veiligheid in de samenleving indien zij in handen komen van personen die onvoldoende betrouwbaar zijn om wapens en munitie voorhanden te hebben. Derhalve wordt er een restrictief beleid gevoerd waar het de toepassing van het criterium ‘geen vrees voor misbruik’ betreft. Degene aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens en/of munitie komt in een bijzondere positie te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie immers het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. Die positie brengt met zich dat van de vergunninghouder stipte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften moet kunnen worden verlangd en dat van hem tevens wordt verwacht dat hij zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde.
Het weigeren dan wel intrekken van een verlof is uitdrukkelijk geen strafrechtelijke sanctie, maar een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Tegen de achtergrond van het eerdergenoemde maatschappelijke belang is daarom reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de te maken of gemaakte uitzondering voldoende reden om een verlof niet te verlenen respectievelijk in te trekken. Het spreekt voor zich dat die twijfel gebaseerd moet zijn op een objectief toetsbare motivering. In beginsel is het niet verantwoord om aan iemand die - door oorzaken van zowel interne, als externe aard - onder sterke psychische druk staat, wat tot uitdrukking komt in een onvoorspelbaar gedragspatroon of bijvoorbeeld alcohol- en drugsmisbruik en waarbij de indruk bestaat dat de vergunninghouder zichzelf niet in de hand heeft, het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie toe te vertrouwen. In het bezit van een vuurwapen zou de vergunninghouder een gevaar zijn voor zichzelf en voor de openbare orde en veiligheid. Indien de aanvrager of vergunninghouder in tegenstelling tot de korpschef van mening is dat het voorhanden hebben van wapens en munitie wel aan hem kan worden toevertrouwd, dan dient hij dit aan te tonen middels een schriftelijke verklaring van een arts/psychiater. Uit deze verklaring moet duidelijk blijken dat de arts/psychiater bekend is met de problemen van betrokkene en dat deze niet (langer) een belemmering vormen om aan betrokkene een vergunning te verlenen voor het voorhanden hebben van (vuur)wapens. Een dergelijke verklaring wordt dan in de beoordeling betrokken, maar daaraan hoeft niet altijd doorslaggevende betekenis te worden toegekend. Dat is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Zo mag van iemand die recent nog onder behandeling was in verband met zijn psychische gesteldheid worden verwacht dat hij over een langere periode aantoont dat zijn psychische gesteldheid niet meer aan het bezit van wapens en munitie in de weg staat. Risicofactoren betreffende de psychische gesteldheid van aanvragers of houders van een wapenverlof met het oog op potentieel misbruik van een (legaal) vuurwapen zijn klinische factoren (psychische stoornis, verslaving, gedwongen opname, forensische zorg en suïcidale gedachten); stressvolle omstandigheden (problemen in relationele sfeer, problemen in de arbeidssfeer of opleiding, gebrekkig sociaal steunsysteem en stressvolle levensomstandigheden); specifieke kenmerken van de aanvrager (agressie, crimineel gedrag, impulsiviteit en zelfregulatie, zelfstandige handelingsbekwaamheid, fascinatie voor geweld, extreme uitingen en/of uitingen van radicalisering).
3.2. In het licht van de Circulaire moet voor de weigering van de jachtakte ten minste geringe twijfel bestaan of het verantwoord is [wederpartij] in de bijzondere positie te brengen dat hij wapens en munitie voorhanden mag hebben. Die twijfel moet op een objectief toetsbare motivering zijn gebaseerd. De Circulaire laat uitdrukkelijk de mogelijkheid open dat aan een aanvrager van een vuurwapenvergunning die bekend is vanwege een psychische stoornis desondanks op grond van een schriftelijke verklaring van een psychiater een vuurwapen kan worden toevertrouwd, indien uit de verklaring blijkt dat de psychiater bekend is met de desbetreffende problemen en deze volgens hem geen belemmering vormen de vergunning te verlenen.
De psychiater Verwielen heeft in het onderzoeksrapport geconcludeerd dat bij [wederpartij] geen verhoogd risico aanwezig is voor incidenten met vuurwapens. Naar de staatssecretaris ter zitting bij de Afdeling heeft bevestigd, is voor de weigering [wederpartij] de jachtakte te verlenen het door de psychiater Verwielen daarbij gemaakte voorbehoud doorslaggevend geweest. Dit voorbehoud ziet echter niet op de actuele gezondheidstoestand van [wederpartij] en is naar het oordeel van de Afdeling in de gekozen formulering veeleer een algemene kanttekening bij het positieve oordeel van de psychiater daarover. Zoals de psychiater in de rapportage heeft opgemerkt, geldt het voorbehoud immers strikt genomen in algemene zin voor patiënten met een bipolaire stoornis.
De Circulaire biedt geen grondslag voor de door de staatssecretaris voorgestane uitleg van het voorbehoud, die tot een algemene uitsluiting van deze groep van de mogelijkheid tot het verkrijgen van een wapenverlof leidt.
Het betoog van de staatssecretaris dat de mogelijkheid van psychische decompensatie niet kan worden uitgesloten en dat op dit punt geen enkel risico kan worden genomen, leidt niet tot een ander oordeel. Hoewel niet ieder risico kan worden uitgesloten, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat in dit geval niet zodanige risico’s aannemelijk zijn geworden dat deze tot weigering van de jachtakte dienden te leiden. Tussen partijen is niet in geschil dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, [wederpartij] blijkens het procesdossier en het verhandelde ter zitting een goed ziekte-inzicht heeft. [wederpartij] heeft verklaard dat hij de situatie van de terugval die hij in 1996 heeft doorgemaakt nooit meer wil meemaken en daarom vrijwillig eens per drie maanden een psychiater bezoekt. In de afgelopen twintig jaar is hij nooit vergeten zijn medicatie in te nemen. Mede hierdoor is zijn situatie sinds 1996, ook bij ingrijpende persoonlijke gebeurtenissen, als het overlijden binnen een kort tijdsbestek van zijn broer en vader, stabiel. [wederpartij] wordt door een kring van personen ondersteund. Hij heeft vijftien jaar lang probleemloos van een jachtakte gebruik gemaakt.
De Afdeling ziet in hetgeen de staatssecretaris heeft betoogd geen aanleiding om het oordeel van de rechtbank, dat gelet op het geheel van deze omstandigheden de staatssecretaris in dit geval naar redelijkheid niet heeft kunnen besluiten dat het voorhanden hebben van wapens en munitie thans niet langer aan [wederpartij] kan worden toevertrouwd, voor onjuist te houden. De Afdeling wijst daarbij op het feit dat de jachtakte een tijdelijke, per jachtseizoen te verlenen vergunning is en jaarlijks om verlenging daarvan moet worden verzocht. Bij gelegenheid van die verlenging kan de korpschef zich ervan vergewissen of de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden zich nog voordoen.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een griffierecht van € 497,00 (zegge: vierhonderdzevenennegentig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J.W. van de Gronden en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. Slump w.g. De Wilde
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2017
598.